ECLI:NL:GHARN:2012:3924

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
200.054.009
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de geldigheid van een arbeidsovereenkomst en bewijslevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft de geldigheid van een arbeidsovereenkomst die op 20 augustus 2007 zou zijn aangegaan tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vordert betaling van achterstallig loon van € 6.387,33 per maand vanaf november 2007, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. [appellant] betwist de geldigheid van de arbeidsovereenkomst en stelt dat deze vals is en niet strookt met de werkelijkheid. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst vals is. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen deze beslissing en bewijs aangeboden. Het hof heeft de grieven in volle omvang aan de orde gesteld en [appellant] toegelaten tot aanvullend bewijs. Het hof heeft daarbij de bewijslast bij [geïntimeerde] gelegd, aangezien hij zich beroept op de rechtsgevolgen van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft de bewijslevering vergezeld van een comparitie van partijen bepaald, waarbij beide partijen aanwezig moeten zijn om vragen te kunnen stellen naar aanleiding van de getuigenverklaringen. De beslissing van het hof houdt in dat het de bewijslevering aanhoudt en verdere beslissingen zal volgen na de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.054.009
(zaaknummer rechtbank: 275576)
arrest van de derde civiele kamer van 8 mei 2012
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant], gemeente [gemeente],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: aanvankelijk mr. J.P. van Rossum, thans mr. W.A.J. Hagen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.A. de Boer.
Partijen worden verder [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep tot 2 februari 2010 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. In verband met de schorsing van het geding door het (inmiddels opgeheven) faillissement van [appellant] heeft deze comparitie (na aanbrengen) geen doorgang gevonden. Vervolgens hebben partijen er voor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis van 6 januari 2009 en vijf grieven tegen het vonnis van 11 augustus 2009 aangevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en de producties A tot en met H in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof de beide vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en heeft hij bewijs aangeboden en de producties A tot en met D in het geding gebracht. Bij dezelfde memorie heeft [geïntimeerde] incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 6 januari 2009 en 11 augustus 2009, heeft hij zijn eis gewijzigd en heeft hij daartegen drie grieven aangevoerd en heeft hij bewijs aangeboden. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn grieven niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel diens grieven zal afwijzen en in zoverre het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de door [geïntimeerde] opgevoerde incidentele grieven zal toewijzen en derhalve de gehele vordering van [geïntimeerde], strekkende tot veroordeling van [appellant] aan [geïntimeerde] te betalen het loon van € 6.387,33 per maand sedert november 2007, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot de dag der betaling, zal toewijzen met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
1.4
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft [appellant] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dit beroep zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

2.De grieven

2.1
De grieven in het principaal hoger beroep luiden:
Grief I:
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen:
“[appellant] erkent in dat verband dat er een getekende arbeidsovereenkomst tussen hen is opgemaakt maar beweert dat deze vals is. Aan een getekende arbeidsovereenkomst moet de kantonrechter volledig bewijskracht toekennen. Daartegen is slechts tegenbewijs mogelijk”.
Grief II:
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen:
“Het ligt derhalve op de weg van [appellant] om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst vals is en niet strookt met de werkelijkheid”.
Grief III:
Ten onrechte heeft de kantonrechter [appellant] opgedragen te bewijzen door alle middelen rechtens, speciaal door middel van het horen van getuigen, feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst vals is en niet strookt met de werkelijkheid”.
Grief IV:
[appellant] acht onbegrijpelijk en onjuist -en kan zich daar onder navolgende redenen niet mee verenigen- hetgeen de kantonrechter overweegt in de navolgende rechtsoverweging van het eindvonnis:
“Die arbeidsovereenkomst nauwkeurig bekijkend kan de kantonrechter tot geen andere conclusie komen dan dat het verhaal van [appellant] niet waar kan zijn: die arbeidsovereenkomst is immers gesteld op briefpapier van [appellant]! Die omstandigheid noopt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst niet door [geïntimeerde] is opgesteld, maar door [appellant].”
Grief V:
Onbegrijpelijk en onjuist overweegt de kantonrechter:
“Als er derhalve sprake is van een arbeidsovereenkomst die op initiatief van [appellant] is opgesteld, dan is geen sprake van een valse overeenkomst”.
Grief VI:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter:
“Dit betekent dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs”.
Grief VII:
(Ten overvloede)
Ten onrechte houdt de kantonrechter er geen rekening mee dat geïntimeerde betalingen heeft ontvangen, waarop geen inhoudingen zijn gepleegd.
Grief VIII:
(Restgrief)
Met de door [appellant] aangevoerde grieven wordt beoogd alle beslissingen in het tussenvonnis alsmede in het eindvonnis aan het oordeel van het hof te onderwerpen.
2.2
De grieven in het incidenteel hoger beroep luiden:
Grief I:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter:
“Alles overziende en rekening houdende met de omstandigheid dat de schade voor [geïntimeerde] beperkt is gebleven, nu hij vrij snel na het uitblijven van opdrachten voor zichzelf is gaan werken, zal de kantonrechter de loonvordering toewijzen tot 1 maart 2008. Met betrekking tot de periode daarna matigt de kantonrechter derhalve de loonvordering tot nihil. Daartoe is mede redengevend geweest de omstandigheid dat [geïntimeerde] zich ook niet altijd volgende de regels heeft gedragen. “
Grief II:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter:
“De gevorderde wettelijke verhoging zal de kantonrechter eveneens matigen tot nihil nu daarvoor alle reden aanwezig is. [geïntimeerde] heeft immers weliswaar het recht aan zijn zijde, maar daaraan kan niet helemaal afdoen dat de kantonrechter wel enige twijfel heeft over de gang van zaken”.
Grief III:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter:
“om diezelfde reden zal de kantonrechter de proceskosten in de zaak compenseren zodanig dat iedere partij zijn eigen kosten draagt”.

3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
3.1
Het geschil kan beknopt als volgt worden weergegeven. [geïntimeerde] heeft voor de kantonrechter een veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van achterstallig loon van € 6.387,33 bruto per maand vanaf november 2007 tot de dag der dagvaarding, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat partijen op 20 augustus 2007 een schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn aangegaan, die [appellant] niet is nagekomen. Die overeenkomst hield in dat [geïntimeerde] tegen een “gegarandeerd uurloon” van € 36,85 bruto voor 40 uur per week in loondienst werkzaamheden als meewerkend uitvoerder zou verrichten.
[geïntimeerde] heeft overzichten van door hem aan [appellant] verzonden facturen verschaft.
[appellant] heeft erkend het stuk met het opschrift “Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” te hebben ondertekend. Volgens hem is de wil van partijen echter niet gericht geweest op het tot stand brengen van een arbeidsovereenkomst, maar heeft hij op verlangen van [geïntimeerde] het door [geïntimeerde] opgestelde stuk getekend omdat [geïntimeerde] dit nodig had voor het verkrijgen van een banklening.
Nadat de kantonrechter [appellant] het (tegen)bewijs had opgedragen dat de arbeidsovereenkomst vals is en niet strookt met de werkelijkheid, heeft de kantonrechter bij het bestreden eindvonnis geoordeeld dat [appellant] niet geslaagd is in dat bewijs en heeft hij de vordering van [geïntimeerde] voor de periode november 2007 tot 1 maart 2008 toegewezen, met matiging van de wettelijke verhoging tot nihil.
Tegen deze beslissing richten beide partijen zich in dit hoger beroep.
3.2
De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof stelt bij zijn beoordeling van de zaak voorop dat, gelet op de betwisting door [appellant], de bewijslast van het bestaan van de gestelde arbeidsovereenkomst op [geïntimeerde] rust, nu hij zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan.
De door [appellant] ondertekende, door [geïntimeerde] als productie 2 bij conclusie van repliek overgelegde “Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” voldoet aan de omschrijving van een akte in de zin van artikel 156 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Ingevolge artikel 157 lid 2 Rv levert deze akte ten aanzien van de verklaring van een partij (de verklaring dat [appellant] en [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst hebben gesloten) dwingend bewijs op van hetgeen de akte bestemd is door de wederpartij ([geïntimeerde]) te bewijzen. Behoudens tegenbewijs toont de akte dus aan dat de gestelde arbeidsovereenkomst bestaat. Dat, zoals [appellant] gesteld heeft, [geïntimeerde] met behulp van deze akte een leningsovereenkomst met een bank heeft willen sluiten, ontneemt aan de akte niet het karakter van bewijsstuk van [geïntimeerde] tegenover [appellant]. De grieven I, II en III in het principaal hoger beroep kunnen dus niet slagen.
3.3
[appellant] heeft aangeboden bewijs te leveren van zijn stelling dat het niet de bedoelding van partijen was een arbeidsovereenkomst te sluiten. In eerste aanleg heeft hij, nadat de kantonrechter hem bewijs had opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst vals is en niet strookt met de werkelijkheid, zichzelf als partijgetuige en de getuige [getuige 1] doen horen. [geïntimeerde] heeft in tegengetuigenverhoor zichzelf en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] doen horen. In hoger beroep heeft [appellant] aanvullend bewijs aangeboden, in welk verband hij de namen van [getuige 4] en [getuige 5] als te horen getuigen heeft genoemd. [appellant] heeft een schriftelijke verklaring van [getuige 5] al als productie F in hoger beroep overgelegd.
Gelet op dit bewijsaanbod zal het hof [appellant] toelaten tot het aanvullend tegenbewijs van zijn stelling als nader omschreven. Het staat [geïntimeerde] van rechtswege vrij daarna zijnerzijds getuigen in tegengetuigenverhoor te doen horen. Het hof dringt er bij partijen op aan zich met elkaar te verstaan opdat het horen van alle getuigen (zowel van de zijde van [appellant] als van de zijde van [geïntimeerde]) in één zitting kan geschieden.
3.4
De grieven IV tot en met VII in het principaal hoger beroep zien alle op de bewijswaardering. Het hof zal hierop terugkomen nadat de bewijslevering in hoger beroep is afgerond. Grief VIII is een restgrief die (thans) geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3.5
De in rechtsoverweging 2.2 weergegeven grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep hebben betrekking op de periode waarover de kantonrechter de loonvordering heeft toegewezen, de wettelijke verhoging en de proceskosten. Ook op deze grieven zal het hof na de bewijslevering terugkomen.
3.6
Het hof ziet aanleiding te bepalen dat de bewijslevering vergezeld zal gaan van een comparitie van partijen voor het in het dictum nader omschreven doel.
3.7
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellant] toe tot het aanvullend (tegen)bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de tussen partijen tot stand gekomen arbeidsovereenkomst vals is en niet strookt met de werkelijkheid;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. G.P.M. van den Dungen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum 22 mei 2012,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt alle verdere beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, G.P.M. van den Dungen en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2012.