In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft de geldigheid van een arbeidsovereenkomst die op 20 augustus 2007 zou zijn aangegaan tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vordert betaling van achterstallig loon van € 6.387,33 per maand vanaf november 2007, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. [appellant] betwist de geldigheid van de arbeidsovereenkomst en stelt dat deze vals is en niet strookt met de werkelijkheid. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst vals is. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen deze beslissing en bewijs aangeboden. Het hof heeft de grieven in volle omvang aan de orde gesteld en [appellant] toegelaten tot aanvullend bewijs. Het hof heeft daarbij de bewijslast bij [geïntimeerde] gelegd, aangezien hij zich beroept op de rechtsgevolgen van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft de bewijslevering vergezeld van een comparitie van partijen bepaald, waarbij beide partijen aanwezig moeten zijn om vragen te kunnen stellen naar aanleiding van de getuigenverklaringen. De beslissing van het hof houdt in dat het de bewijslevering aanhoudt en verdere beslissingen zal volgen na de bewijslevering.