Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
1.[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
Gerechtshof Arnhem
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, gaat het om een geschil over onverschuldigde betaling en de aansprakelijkheid van erfgenamen voor schulden van de nalatenschap. De appellanten, kinderen van de overleden heer [x], zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft een persoonsgebonden budget (PGB) dat in 2008 aan de heer [x] was toegekend door VGZ Zorgkantoor B.V. Na het overlijden van [x] op 9 juni 2008 heeft VGZ een bedrag van € 64.370,08 aan voorschotten betaald, maar heeft later vastgesteld dat dit bedrag onverschuldigd was, omdat er geen verantwoording was afgelegd voor de besteding van het PGB. VGZ heeft de appellanten aangesproken als erfgenamen van [x] voor terugbetaling van dit bedrag.
Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking van VGZ van 17 december 2008, waarin het PGB op nihil werd gesteld, geen formele rechtskracht had, maar dat dit niet verhinderde dat de betalingen als onverschuldigd moesten worden aangemerkt. De appellanten voerden aan dat zij niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor de betalingen die na het overlijden van hun vader zijn gedaan, maar het hof oordeelde dat de betalingen een hoogst persoonlijk karakter hadden en dat de schuld tot terugbetaling aan de nalatenschap van [x] was verknocht.
Uiteindelijk heeft het hof de appellanten veroordeeld tot terugbetaling van een deel van het onverschuldigd betaalde bedrag, naar rato van hun erfdeel. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de hoofdelijke veroordeling van de appellanten en deed in zoverre opnieuw recht. De kosten van de procedure in hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd.