ECLI:NL:GHARN:2012:3009
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Eigendomsgeschil over perceel grond en bewijsvoering omtrent oppervlakte
In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een stuk grond van 604 m2, gelegen aan de zuidzijde van een perceel dat door appellant [A] aan de gemeente Utrecht is geleverd. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 17 mei 2011, waarin het hof de gemeente heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat [A] eigenaar is van het in geding zijnde stuk grond. Tijdens getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder landmeters en voormalige eigenaren, die verklaringen hebben afgelegd over de metingen en de oppervlakte van de betrokken percelen.
Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende tegenbewijs heeft geleverd tegen de stelling van [A] dat hij eigenaar is van het stuk grond. De getuigenverklaringen, met name die van [getuige 1], hebben aangetoond dat de oppervlaktevermeldingen in het kadaster vaak onnauwkeurig zijn en dat de metingen in het verleden niet altijd correct zijn uitgevoerd. Het hof concludeert dat de gemeente is geslaagd in het ontzenuwen van het vermoeden dat het oorspronkelijke kadastrale perceel 2186 een grootte had van 16.965 m2.
Daarnaast heeft het hof de subsidiaire vordering van [A] om te bewijzen dat hij en zijn rechtsvoorgangers sinds 1992 onafgebroken bezit hebben gehad van het stuk grond, afgewezen. Het hof oordeelt dat [A] niet heeft aangetoond dat hij gedurende de vereiste periode het ondubbelzinnige bezit heeft gehad van het stuk grond. De vorderingen van [A] zijn derhalve niet toewijsbaar, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht, waarbij [A] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.