ECLI:NL:GHARN:2011:BW7831

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.198
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedrijfsmatige exploitatie van gepacht land door de Diaconie der Hervormde Gemeente te Goudswaard

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om de beoordeling van de bedrijfsmatige exploitatie van gepacht land door de Diaconie der Hervormde Gemeente te Goudswaard. De Diaconie heeft in hoger beroep ontbinding en beëindiging van de pachtovereenkomst gevorderd, stellende dat de geïntimeerde het gepachte niet langer bedrijfsmatig gebruikt. Het hof heeft de relevante juridische context uiteengezet, waarbij artikel 7:312 van het Burgerlijk Wetboek centraal staat. Dit artikel veronderstelt dat voor een bedrijfsmatige exploitatie sprake moet zijn van een complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van de landbouw. Het hof heeft daarbij verschillende gezichtspunten in overweging genomen, zoals de omvang van het bedrijf, de noodzakelijke investeringen, het te verwachten ondernemingsrendement en de hoofdfunctie van de gebruiker.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde een kleinschalig akkerbouwbedrijf exploiteert met een oppervlakte van ongeveer 14 hectare. De Diaconie heeft betoogd dat de geïntimeerde niet zelf het gepachte in gebruik heeft, maar dit onderverpacht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de geïntimeerde voldoende heeft aangetoond dat hij het gepachte voor de landbouw gebruikt en dat de investeringen in het bedrijf niet zodanig beperkt zijn dat het niet langer als agrarisch bedrijf kan worden beschouwd. De Diaconie heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stellingen en het hof heeft geconcludeerd dat de grieven van de Diaconie falen.

De beslissing van het hof is om het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Dordrecht te bekrachtigen en de Diaconie te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 20 december 2011 en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.082.198
(zaaknummer rechtbank 262035)
arrest van de pachtkamer van 20 december 2011
inzake
de kerkelijke rechtspersoon Diaconie der Hervormde Gemeente te Goudswaard,
zetelende te Goudswaard,
appellante,
advocaat: mr. F.W. van Dijk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 9 augustus 2011 (hierna: het tussenarrest) verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 Vervolgens hebben partijen op 21 november 2011 hun zaak doen bepleiten door hun advocaten, die bij die gelegenheid pleitnotities in het geding hebben gebracht. Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] tijdig nieuwe stukken in het geding gebracht, waarop de Diaconie voldoende heeft kunnen reageren. Het hof heeft tevens met partijen gecompareerd, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.3 Ten slotte heeft het hof met instemming van partijen andermaal arrest bepaald.
2 Voortgezette beoordeling van het hoger beroep
2.1 Het hof roept in herinnering dat de Diaconie in dit geding primair ontbinding en subsidiair beëindiging vordert. Het hof begrijpt de grieven aldus dat de Diaconie beide vorderingen in hoger beroep grondt op haar standpunt dat [geïntimeerde] het gepachte niet langer bedrijfsmatig gebruikt. Op haar stellingen in eerste aanleg met betrekking tot de maatschap van [geïntimeerde] met wijlen zijn ouders en niet-persoonlijk gebruik van het gepachte is de Diaconie in hoger beroep niet (concreet) terugkomen. In het slot van haar memorie van grieven (pagina 10 onderaan) spreekt de Diaconie van “een redelijke belangenafweging”, maar het hof leest in de memorie van grieven geen gemotiveerd bezwaar tegen hetgeen de pachtkamer in eerste aanleg omtrent de opzeggingsgrond als bedoeld in artikel 7:370 lid 1 onder c Burgerlijk Wetboek heeft overwogen.
2.2 Het hof stelt voorop dat mede tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis van artikel 7:312 Burgerlijk Wetboek een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte veronderstelt dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, zijn de navolgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval. Het hof verwijst in dit verband naar zijn arrest van 12 mei 2009, LJN BI4361, AgrR 2009, 5535, inzake [naam appellanten]/[naam geïntimeerde].
2.3 [geïntimeerde] heeft een akkerbouwbedrijf. Wat betreft de omvang van zijn bedrijf gaat het hof uit van de door [geïntimeerde] opgegeven grootte van afgerond 14 ha. Anders dan de Diaconie aanvoert, dient ook de bedrijfswoning met de daarbij behorende gebouwen bij de beoordeling van de grootte van het bedrijf in aanmerking te worden genomen. Ook de 11.52.30 ha die [geïntimeerde] van een derde pacht rekent het hof tot zijn bedrijf. De Diaconie heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] dit perceel niet zelf in gebruik zou hebben maar zou hebben onderverpacht. [geïntimeerde] heeft toegelicht dat hij bedoeld perceel in het kader van vruchtwisseling voor de teelt van aardappelen en van spruitkool met toestemming van de verpachter inderdaad in enkele teeltjaren gedeeltelijk (en nooit in zijn geheel) aan een derde in gebruik heeft gegeven, maar dat hij in andere jaren het perceel geheel zelf exploiteert voor de teelt van onder meer tarwe en blauw maanzaad. Een en ander vindt deels ook steun in de door [geïntimeerde] overgelegde jaarstukken. Wat de Diaconie heeft aangevoerd omtrent hetgeen de door haar genoemde personen omtrent het gebruik van bedoeld perceel hebben waargenomen, is met deze stellingen van [geïntimeerde] niet onverenigbaar. Diaconie heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd om tot bewijsvoering toegelaten te worden. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van Diaconie gelegen nader te preciseren waarop de stelling is gebaseerd dat Maatschap [naam maatschap] de werkelijke exploitant van perceel 443 is. Door dat na te laten heeft Diaconie niet aan haar stelplicht voldaan en kan niet aan bewijsvoering toegekomen worden.
2.4 Uit de door [geïntimeerde] overgelegde jaarstukken en de daarop door hem ter zitting gegeven toelichting volgt dat door hem in de afgelopen jaren beperkte investeringen zijn gedaan. Gelet op de beperkte bedrijfsgrootte en de aard van het bedrijf zijn die investeringen niet zodanig beperkt dat niet langer van een agrarisch bedrijf kan worden gesproken. Dat (een deel van) de facturen die op de bedoelde investeringen betrekking hebben, op naam van de vader van [geïntimeerde] zijn gesteld, is in dit verband niet beslissend. Voldoende is dat vaststaat dat in de onderneming van [geïntimeerde] wordt geïnvesteerd.
2.5 [geïntimeerde] realiseert met zijn bedrijf een beperkt maar min of meer stabiel rendement, althans een positieve cashflow.
2.6 Niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft. Gelet op de door [geïntimeerde] overgelegde cijfers en de door hem ter zitting gegeven toelichting is aannemelijk dat hij aan zijn internetwinkel in bromfietsonderdelen slechts beperkt tijd besteedt en met de winkel ook maar betrekkelijk weinig verdient. Ook is aannemelijk dat wat betreft de stoommachine sprake is van niet meer dan een hobby.
2.7 Alles overziende is sprake van een kleinschalig, min of meer marginaal akkerbouwbedrijf. Niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt. De grieven falen derhalve.
2.8 De slotsom is dat de grieven falen zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de Diaconie vooroordelen in de kosten van het hoger beroep.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Dordrecht, van 23 december 2010;
veroordeelt de Diaconie in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.682— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,— voor griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt de Diaconie in de nakosten, begroot op € 131,—, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,— in geval de Diaconie niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
en verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.G.W.M. Stienissen en J.K.B. van Daalen en de deskundige leden F.J.A. baron van Verschuer en ir. H.K.C. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.