ECLI:NL:GHARN:2011:BV1993

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001841-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak na aanrijding met fietser

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling in verband met een aanrijding met een fietser op 7 juli 2010 te Nijmegen. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair feit, waarbij de verdachte werd beschuldigd van onoplettendheid en het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor het slachtoffer, een fietser, om het leven kwam.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de aanrijding had veroorzaakt. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en er was geen duidelijkheid over de feitelijke situatie voorafgaand aan de aanrijding. De deskundige die een verkeersongevallenanalyse had uitgevoerd, concludeerde dat het niet mogelijk was om de rechtsafslaande vrachtwagen links in te halen, wat de rechtbank eerder als bewijs had gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De beslissing van het hof was gebaseerd op het gebrek aan bewijs en de onduidelijkheid over de schuldvraag. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had kunnen zien dat de fietser het kruispunt opreed, en dat er geen bewijs was dat de verdachte de fietser had moeten en kunnen waarnemen. De vrijspraak werd dan ook uitgesproken, waarbij het hof de eerdere veroordeling vernietigde en opnieuw recht deed.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001841-11
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 13 mei 2011 in de strafzaak tegen
[Verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Stad, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 07 juli 2010, te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de St. Jacobslaan en/of de Grootstalselaan, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam terwijl het zicht van verdachte werd beperkt/belemmerd door een op de St. Jacobslaan rijdende vrachtauto en/of (vervolgens) die voor hem rijdende vrachtauto, welke op dat moment rechtsaf sloeg op het kruispunt met de Grootstalselaan, aan de linkerzijde heeft ingehaald, en/of (vervolgens) het kruispunt met Grootstalselaan is opgereden en aldaar linksaf is geslagen, en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het (direct) voor hem gelegen weggedeelte heeft gelet, en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op dat kruispunt rijdende fietser die hem over dezelfde weg tegemoet kwam, niet voor heeft laten gaan, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die hem tegemoetkomende en dicht genaderd zijnde fietser, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juli 2010 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmee rijdende op de weg, St. Jacobslaan en/of de Grootstalseweg, terwijl het zicht van verdachte werd beperkt/belemmerd door een op de St. Jacobslaan rijdende vrachtauto, en/of (vervolgens) die voor hem rijdende vrachtwagen, welke op dat moment rechtsaf sloeg op het kruispunt met de Grootstalselaan, aan de linkerzijde heeft ingehaald, en/of (vervolgens) het kruispunt met Grootstalselaan is opgereden en aldaar linksaf is geslagen, en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het (direct) voor hem gelegen weggedeelte heeft gelet, en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op dat kruispunt rijdende fietser die hem over dezelfde weg tegemoet kwam, niet voor heeft laten gaan voor heeft laten gaan, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die hem tegemoetkomende en dicht genaderd zijnde fietser door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij het kruispunt van de St. Jacobslaan en de Grootstalselaan opreed. Verdachte hoorde vervolgens een klap aan de voorzijde van zijn bestelbus. Het slachtoffer en de fiets zag hij pas nadat hij tegen haar was aangereden. Het slachtoffer is na enkele dagen aan de gevolgen van deze aanrijding overleden.
De heer [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] zijn door de politie als getuige over de aanrijding gehoord. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben zij – deels anders dan bij de politie - beiden verklaard dat zij het slachtoffer vóór de aanrijding niet hebben waargenomen op of voor het kruispunt. Zij hebben verklaard haar op de grond te hebben zien liggen, nadat de aanrijding had plaatsgevonden. Hoewel op grond van het schadebeeld van de auto van verdachte en de fiets van het slachtoffer iets kan worden gezegd over hoe het slachtoffer is gereden, kan dat in onvoldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. In het dossier bevinden zich geen verklaringen van getuigen die de fietster kort voor de aanrijding hebben gezien. Daardoor blijft onduidelijk uit welke richting zij kwam en of zij fietste of stilstond voordat zij het kruispunt opreed. Nu niet duidelijk is waar het slachtoffer vandaan kwam en hoe zij de kruising op is gereden, kan niet worden vastgesteld welk verwijt verdachte is te maken, in het bijzonder niet of verdachte de fietster had moeten en kunnen waarnemen.
Bij de beoordeling van de schuld van verdachte acht het hof nog van belang dat een van de omstandigheden die de rechtbank voor het bewijs heeft gebruikt – te weten het door verdachte tijdens het oprijden van de kruising links inhalen van een vrachtauto – wordt weersproken door een na het vonnis van de rechtbank opgestelde en ingebrachte verkeersongevallenanalyse van de deskundige [deskundige].
Ten aanzien van het in de tenlastelegging genoemde inhalen van de vrachtwagen overweegt het hof dat onder meer op grond van voornoemde verkeersanalyse is komen vast te staan dat het niet mogelijk is om op het kruispunt een rechtsafslaande vrachtwagen links in te halen. Het passeren van een andere auto is eerst dan mogelijk als deze achterzijde naar rechts is weggedraaid. Voorts is het hof, met de deskundige, van oordeel dat ook al zou de verdachte deze vrachtwagen links hebben ingehaald, dit geen beperking/belemmering van het zicht van verdachte hebben opgeleverd. Uit de analyse blijkt dat het zicht op het kruisingsvlak en de aan de overzijde gesitueerde doorsteek in het fietspad van waar het slachtoffer waarschijnlijk het kruispunt is opgereden, in dat geval gelijk zou blijven.
Voorts heeft de rechtbank op grond van een foto in het dossier overwogen dat tegenover de
St. Jacobslaan zich een oversteekplaats voor het langs de Grootstalselaan lopende fietspad bevindt wat is aangeduid met het als zodanig herkenbare bord.
De verkeersongevallenanalyse van [deskundige] maakt duidelijk dat dit bord weliswaar wijst op een fietspad, echter het onderbord (de pijl) maakt duidelijk, wat de bedoeling is van het bord, te weten de (verplichte) rijrichting op het parallel aan de Grootstalselaan lopende fietspad. De door de rechtbank genoemde oversteekplaats is echter niet op enige (andere) wijze aangeduid of gemarkeerd, zodat dit geen dragend element kan zijn voor de vaststelling van schuld.
Uit het rapport van [deskundige] blijkt dat parallel aan de Grootstalselaan een fietspad loopt, zodat dit met de St. Jacobslaan een T-splitsing vormt. Op de in het rapport opgenomen foto’s is te zien dat de plaats waar de fietsers kunnen oversteken in de richting van de Jacobslaan, zeker door de combinatie van bossages en de schaduw daarvan bij zonnig weer, niet zonder meer overzichtelijk is. Dit kan, aldus de deskundige, een rol hebben gespeeld bij het niet kunnen zien van de fietster.
Ook is in dit rapport aandacht besteed aan de voorrangssituatie tussen de beide partijen. Door de deskundige is beschreven dat degene die als eerste op het kruispunt is aangekomen, voorrang had, voor beide verkeersdeelnemers golden de zogenaamde ‘haaientanden’. Het hof neemt deze bevindingen uit het rapport over. Aangezien niet is komen vast te staan wie als eerste op het kruispunt was, is onvoldoende duidelijk geworden wie voorrang had.
Nu er onvoldoende duidelijk is geworden over de feitelijke situatie voorafgaand aan de aanrijding tussen de bedrijfsauto bestuurd door verdachte en het slachtoffer is er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. Ditzelfde geldt voor het subsidiair tenlastegelegde feit. Verdachte dient dan ook van de gehele tenlastelegging te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr M. Barels en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 17 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.