GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.048.894
(zaaknummer rechtbank 173575, 173767 en 175669)
arrest van de vijfde civiele kamer van 20 december 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Cinemec Plus B.V.,
gevestigd te Ede,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Cinemec B.V.,
gevestigd te Wageningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Cinemec Parkeervoorziening B.V.,
gevestigd te Wageningen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf X],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [A],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R. Glas,
5. Gemeente Ede (hierna: de Gemeente),
zetelende te Ede,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
advocaat: mr. W.J.M. Gitmans
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 15 maart 2011. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 24 mei 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
In het principaal hoger beroep
Ontbinding Samenwerkingsovereenkomst
2.1 Op verzoek van het hof hebben partijen zich bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 24 mei 2011 nader uitgelaten over de feitelijke aanleiding van de vertrouwensbreuk tussen partijen, alsmede de exacte grondslagen waarop de Gemeente de Samenwerkingsovereenkomst heeft ontbonden. Op grond van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, alsook na beschouwing van de eerder in het geding naar voren gebrachte stellingen van partijen komt het hof met betrekking tot de ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst tot het volgende oordeel: de Gemeente kon een gerechtvaardigd beroep doen op artikel 16 lid 1 sub (iv) en sub (ii) van de Samenwerkingsovereenkomst. Het hof overweegt daartoe het volgende, en houdt bij die overwegingen vast aan de indeling van het tussenarrest van 15 maart 2011, waarbij de argumenten van de rechtbank zijn aangehouden.
Ad 1: In artikel 10 van de Samenwerkingsovereenkomst heeft de Gemeente bedongen, op straffe van verbeurte van een boete, dat Cinemec Plus het Plan in zijn geheel zou uitvoeren; ook de minder lucratieve delen, zoals de parkeervoorzieningen.
2.2 Dat het belang van goede parkeervoorzieningen voor de Gemeente een belangrijk aandachtspunt was, is genoegzaam gebleken, onder meer uit de overgelegde stuurgroep verslagen.
Ad 2 Cinemec Plus bleef in gebreke, omdat zij de garantie als bedoeld in art. 9 lid 3 van de Samenwerkingsovereenkomst niet stelde.
2.3 Conform artikel 9 lid 3 van de Samenwerkingsovereenkomst was Cinemec Plus gehouden naar genoegen van de Gemeente zekerheid te geven over de uitvoering van het gehele plan. Cinemec Plus heeft dit naar het oordeel van het hof zonder goede grond nagelaten. Anders dan Cinemec Plus heeft betoogd, heeft de Gemeente geen aanvullende eisen aan de te stellen zekerheid gesteld. De Gemeente hoefde geen genoegen te nemen met garantstelling door Ebag Vastgoed voor de bouw en oplevering van de parkeerplaatsen, en evenmin voldeed de accountantsmededeling van Ernst & Young Accountants d.d. 6 maart 2006. Voorts heeft Cinemec Plus erkend dat zij uiteindelijk akkoord is gegaan met het stellen van een bankgarantie (zie nr. 3.40), echter zij heeft bedoelde zekerheid vervolgens niet (tijdig) daadwerkelijk gesteld.
Ad 3: Het was zeer waarschijnlijk geworden dat Cinemec Plus haar verplichtingen uit hoofde van de Samenwerkingsovereenkomst jegens de Gemeente niet zou kunnen nakomen, ten eerste omdat zij een conflict had met DP6 (de architect van wie zij afhankelijk was om de evenementenhal in dezelfde stijl te mogen bouwen als de bioscoop), ten tweede omdat zij niet kon beschikken over een aan Cinemec in eigendom toebehorende strook grond, die nodig was om de evenementenhal conform het Plan te laten aansluiten op de bioscoop en ten derde omdat Cinemec Plus niet kon beschikken over de bouwvergunningen voor de evenementenhal en de parkeergarage in de wal. De Gemeente kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het Plan te zeer geweld zou worden aangedaan, als de evenementenhal op een andere locatie binnen het Exploitatiegebied zou worden opgericht.
2.4 De Gemeente heeft ter comparitie toegelicht dat de directe aanleiding voor ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst een vertrouwensbreuk is geweest. Cinemec Plus liet zich namelijk tot eind mei 2008 telkens vertegenwoordigen door Cinemec, maar nadat tussen Cinemec en Cinemec Plus onenigheid was ontstaan, distantieerde Cinemec Plus zich ineens van besluiten en afspraken die de Gemeente tot dan toe met Cinemec, als vertegenwoordiger van Cinemec Plus, had gemaakt. Anders dan Cinemec Plus heeft gesteld, legt de Gemeente daarmee aan de ontbinding niet een conflict tussen Cinemec en Cinemec Plus ten grondslag, niettegenstaande het feit dat een dergelijk conflict waarschijnlijk wel de aanleiding is geweest voor Cinemec Plus om zich te distantiëren van besluiten en afspraken die tot dan toe met Cinemec als vertegenwoordiger van Cinemec Plus gemaakt waren.
2.5 Daarnaast had Cinemec Plus telkens aan de Gemeente te kennen gegeven dat zij voor de bouw van de evenementenhal met foyer kon beschikken over de strook grond die in eigendom was van Cinemec, dat de bouwvergunningen aan haar zouden worden overgedragen en dat er met DP6 geen probleem zou ontstaan. De Gemeente heeft Cinemec Plus verzocht dit schriftelijk te bevestigen, maar dit heeft Cinemec Plus niet gedaan. In plaats daarvan kwam het memorandum van 4 juli 2008 en daaruit bleek dat vorenbedoelde punten nog niet waren opgelost. Cinemec Plus stelde zich vanaf dat moment op het standpunt dat het voor haar niet nodig was te kunnen beschikken over de strook grond die in eigendom was van Cinemec, omdat Cinemec Plus contractueel niet verplicht was de evenementenhal aan de bioscoop vast te bouwen. Zij gaf te kennen dat zij ook zonder over deze strook grond te beschikken uitvoering kon geven aan de Samenwerkingsovereenkomst.
2.6 De Gemeente heeft Cinemec Plus dezelfde dag, 4 juli 2008, laten weten dat het voornemen bestond de Samenwerkingsovereenkomst op 8 juli 2008 te ontbinden indien Cinemec Plus niet schriftelijk zou bevestigen dat zij in staat was het gehele Plan, op korte termijn en in overeenstemming met de reeds verleende vergunningen te realiseren. Deze bevestiging heeft Cinemec Plus niet gegeven, waarop de Gemeente de Samenwerkingsovereenkomst heeft ontbonden.
2.7 Het hof overweegt dat Cinemec Plus steeds heeft laten weten dat de uitvoering van het Plan door Cinemec Plus mogelijk was, totdat de Gemeente Cinemec Plus verzocht dit schriftelijk te bevestigen. Cinemec Plus heeft deze gang van zaken niet (gemotiveerd) betwist; integendeel. Ter zitting van 24 mei 2011 heeft Van Zuilen expliciet gezegd dat het feit dat de strook grond naast de bioscoop in eigendom was van Cinemec ‘geen probleem’ was. Niettemin heeft Cinemec Plus desgevraagd niet bevestigd aan de Gemeente dat zij kon overgaan tot uitvoering van het (gehele) Plan, maar heeft zij in plaats daarvan het standpunt verdedigd dat zij niet gehouden was de evenementenhal functioneel te verbinden aan de bioscoop. Naar het oordeel van het hof ten onrechte, nu afdoende is gebleken dat de functionele en architectonische verbinding tussen de evenementenhal en de bioscoop een wezenlijk onderdeel uitmaakte van het Plan. In het winnende prijsvraagontwerp was deze functionele verbinding het uitgangspunt. Uit de overgelegde correspondentie en verslagen blijkt ook dat partijen er tot dan toe vanuit waren gegaan dat de evenementenhal aan de bioscoop vast zou worden gebouwd. In dit licht heeft Cinemec Plus onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat zij in afwijking van dit uitgangspunt contractueel niet gehouden was de evenementenhal in verbinding met de bioscoop te bouwen, althans dat zij redelijkerwijs de mogelijkheid had moeten krijgen het Plan aan te laten passen en de evenementenhal elders binnen het Plangebied te realiseren.
2.8 Het hof volgt Cinemec Plus niet in haar standpunt dat de aan Cinemec verstrekte vergunningen moeten worden geacht mede te zijn verstrekt aan Cinemec Plus. Vergunningen worden immers verstrekt op naam van de aanvrager. Cinemec Plus heeft gewezen op diverse uitlatingen van de Gemeente waaruit zou blijken dat de vergunningen (mede) aan Cinemec Plus waren verstrekt. Aan Cinemec Plus kan worden toegegeven dat de Gemeente niet altijd goed voor ogen heeft gehouden dat Cinemec en Cinemec Plus twee verschillende entiteiten zijn. Dat de Gemeente, al dan niet per vergissing, in correspondentie te kennen gegeven heeft dat Cinemec Plus over bedoelde vergunningen beschikte, maakt echter nog niet dat deze vergunningen ook moeten worden geacht daadwerkelijk mede te zijn verstrekt aan Cinemec Plus. Deze uitlatingen van de Gemeente doen geen afbreuk aan de niet in rechte aangevochten beschikking in de zin van artikel 1:3 lid 2 van de Algemene Wet Bestuursrecht, waarbij die vergunningen op naam van Cinemec zijn verleend. Een dergelijke beschikking van een bestuursorgaan kan door Cinemec Plus niet worden geconstrueerd aan de hand van uitlatingen in correspondentie van datzelfde bestuursorgaan aan derden.
2.9 Evenmin kan worden gesteld dat de Gemeente door verlening van vergunningen aan Cinemec wanprestatie heeft gepleegd jegens Cinemec Plus. Cinemec Plus heeft geen bezwaar ingediend tegen de besluiten waarbij de vergunningen aan Cinemec werden verleend, zodat de burgerlijke rechter ervan uit dient te gaan dat die beschikking zowel wat haar wijze van totstandkoming als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Cinemec en Cinemec Plus presenteerden zich aan de Gemeente als partners in het project, waarbij Cinemec Plus zich door Cinemec liet vertegenwoordigen bij vergaderingen. Dat Cinemec en Cinemec Plus op enig moment onderling de goede verstandhouding verloren, kan de Gemeente in dit verband niet worden verweten of tegengeworpen.
2.10 Het hof concludeert dat de Gemeente terecht heeft vastgesteld dat Cinemec Plus niet zonder meer kon beschikken over de voor de realisatie van het Plan benodigde vergunningen. Daartoe zou Cinemec Plus eerst overeenstemming moeten bereiken met Cinemec over de overdracht van de vergunningen.
Ad 4: De Gemeente was jegens Rijkswaterstaat gehouden uiterlijk 1 april 2009 de geluidswal te voltooien. Die afspraak kon in juli 2008 alleen maar veilig worden gesteld door onmiddellijk afspraken te maken met Cinemec.
2.11 Cinemec en de Gemeente hebben onweersproken gesteld dat de afspraak met Rijkswaterstaat was dat Rijkswaterstaat af zou zien van geluidswerende voorzieningen, mits de evenementenhal en de parkeerwal voor een bepaalde datum gerealiseerd zouden zijn. Dit was ook in het belang van Cinemec en Cinemec Plus, omdat de bioscoop en de te bouwen evenementenhal zogenaamde zichtlocaties vanaf de snelweg A12 zijn. Partijen in de stuurgroep hebben vervolgens gesproken over een gefaseerde uitvoering van het Plan, waarbij dichting van het “geluidlek” middels de evenementenhal en de parkeerwal een element was dat een belangrijke rol speelde. Cinemec Plus liet zich in dit overleg vertegenwoordigen door Cinemec.
2.12 Het hof overweegt dat Cinemec Plus het ten onrechte doet voorkomen alsof de afspraken van de Gemeente met Rijkswaterstaat over sluiting van de geluidwal geheel los staan van de Samenwerkingsovereenkomst en de relatie van de Gemeente met Cinemec Plus. Nu Cinemec Plus eveneens een belang had bij het maken van afspraken omtrent geluiddichting van de A12 (namelijk het feit dat de bioscoop en de hal een zichtlocatie vormen, die verloren zou gaan wanneer Rijkswaterstaat zelf geluidwallen zou plaatsen), en Cinemec Plus bovendien – al dan niet bij vertegenwoordiging door Cinemec – op de hoogte was van de met Rijkswaterstaat afgesproken uiterste datum van oplevering, mocht de Gemeente naar het oordeel van het hof het aspect van deze naderende uiterste datum meenemen in haar beslissing om de Samenwerkingsovereenkomst te ontbinden.
Ad 5: Cinemec Plus kwam in juni 2008 terug van de gemaakte afspraken met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen en wilde afzien van de aanleg van de parkeergarage in de wal.
2.13 Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Cinemec Plus wilde afzien van de aanleg van de parkeergarage in de wal. De Gemeente handhaaft echter het standpunt dat Cinemec Plus is teruggekomen op in de stuurgroepvergadering gemaakte afspraken.
2.14 Het hof constateert dat in deze kwestie wederom speelt dat Cinemec Plus op enig moment de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Cinemec in twijfel trok en zich aldus niet wilde conformeren aan afspraken die de Gemeente ondermeer in de stuurgroepvergadering van 4 juli 2007 met Cinemec Plus meende te hebben gemaakt.
Ad 6: De Gemeente heeft een gerechtvaardigd beroep gedaan op artikel 16 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst.
2.15 Het hof volgt mede om die reden de Gemeente in haar stelling dat het benodigde vertrouwen in Cinemec Plus als contractspartij was komen te ontvallen, zodat zij de Samenwerkingsovereenkomst (mede) op die grond mocht ontbinden. Cinemec Plus had meer kunnen en ook moeten doen om de Gemeente tegemoet te komen in de door haar geuite zorgen omtrent de (aanvang van) de uitvoering van het Plan en de te dien aanzien af te geven zekerheid. In plaats van het doen stellen van de gevraagde zekerheid of op enigerlei wijze tegemoet te komen aan de eisen van de Gemeente, heeft Cinemec Plus echter volstaan met vorenbedoelde schriftelijke reactie van 4 juli 2008 waarin zij onder meer stelde contractueel niet gehouden te zijn de evenementenhal in verbinding met de bioscoop te bouwen. Uit deze reactie mocht de Gemeente naar het oordeel van het hof concluderen dat de wijze waarop Cinemec Plus bereid was uitvoering te geven aan het Plan te ver was komen te liggen van de gerechtvaardigde verwachtingen die de Gemeente daaromtrent had, en dat niet langer sprake was van de benodigde vertrouwensbasis. Daarmee waren de omstandigheden dermate gewijzigd dat de Gemeente naar het oordeel van het hof mocht overgaan tot ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst.
2.16 Omdat de Gemeente gebleken was dat Cinemec Plus de Samenwerkingsovereenkomst niet onverkort zou kunnen nakomen, behoefde de Gemeente Cinemec Plus niet in gebreke te stellen (artikel 6:83 sub c BW). Overigens heeft de Gemeente Cinemec Plus in de brief van
4 juli 2008 nog een termijn gesteld waarbinnen zij kon aantonen in staat te zijn het gehele Plan, inclusief de parkeergarage in de wal, binnen afzienbare termijn te realiseren en in ieder geval na overdracht van de benodigde gronden onmiddellijk een aanvang te maken met de bouw van de parkeergarage in de wal en de evenementenhal overeenkomstig de daarvoor reeds verleende bouwvergunningen.
2.17 Voor zover Cinemec Plus heeft willen betogen dat de Gemeente was gehouden de Samenwerkingsovereenkomst partieel te ontbinden, althans de mogelijkheden daartoe nader te onderzoeken alvorens zij kon overgaan tot algehele ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst, gaat dit niet op nu de Gemeente zich terecht op het standpunt kon stellen dat haar vertrouwen in Cinemec Plus als contractpartij was komen te ontvallen. Bij gebreke van genoemd vertrouwen kon ook gedeeltelijke naleving van de Samenwerkingsovereenkomst niet van de Gemeente worden gevergd.
2.18 De Gemeente kan, kortom, niet met recht worden verweten dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de Samenwerkingsovereenkomst en evenmin kan haar te dien aanzien onrechtmatig handelen jegens Cinemec Plus worden verweten. De grieven 6 tot en met 13 falen derhalve.
Onrechtmatige gedragingen CTPK
2.19 Samenhangend met het hiervoor gegeven oordeel dat de Gemeente de Samenwerkingsovereenkomst rechtmatig heeft ontbonden, komt het hof tot het oordeel dat CTPK geen onrechtmatigheid jegens Cinemec Plus kan worden verweten ten aanzien van haar handelwijze.
2.20 Het betoog van Cinemec Plus, dat CTPK de Gemeente heeft aangezet tot wanprestatie, hetgeen onrechtmatig handelen jegens Cinemec Plus oplevert, gaat niet op, nu hiervoor reeds werd vastgesteld dat de Gemeente jegens Cinemec Plus niet tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen. Voor zover Cinemec Plus heeft willen betogen dat Cinemec onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, ook in het geval dat de Samenwerkingsovereenkomst rechtmatig is beëindigd, heeft Cinemec Plus aan deze afzonderlijke vordering onvoldoende gestalte gegeven. Gelet op de gemotiveerde betwisting door CTPK dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Cinemec Plus, heeft Cinemec Plus derhalve onvoldoende gesteld om tot dat oordeel te komen, gelet op de omstandigheid dat de Samenwerkingsovereenkomst reeds was geëindigd op het moment dat Cinemec de grond voor de parkeergarage in de wal en voor de evenementenhal in eigendom verwierf. Aan Cinemec Plus kan worden toegegeven dat deze grondoverdracht zeer kort – binnen een dag – na beëindiging van de Samenwerkingsovereenkomst plaatsvond, maar dat is op zichzelf niet onrechtmatig en kan gezien de omstandigheden ook worden verklaard. In ieder geval is niet komen vast te staan dat Cinemec en de Gemeente al vóór 8 juli 2008 een overeenkomst met betrekking tot deze grond hadden gesloten.
2.21 Het hof concludeert, in samenhang met het voorgaande, dat de ten laste van CTPK gelegde beslagen terecht zijn opgeheven. In het kader van de door CTPK gevorderde vergoeding van schade wegens onrechtmatige beslaglegging, nader op te maken bij staat stelt Cinemec Plus dat CTPK niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging, zodat de Rechtbank deze vordering ten onrechte heeft toegewezen. Het hof overweegt dat degene die beslag legt handelt op eigen risico en gehouden is de door het beslag geleden schade te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd (HR 15 april 1965, NJ 1965/331). Nu de grondslag van de aansprakelijkheid vaststaat en aannemelijk is dat de CTPK als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag schade hebben geleden, zoals uiteengezet in de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, § 10.9, ligt verwijzing naar de schadestaatprocedure ten aanzien van de hoogte van die schade in de rede (vgl. HR 21 februari 1992, NJ 1992/321).
2.22 Ook de grieven 14 tot en met 18 kunnen op grond van het voorgaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
2.23 De slotsom in het principaal hoger beroep is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Cinemec Plus worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep.
In het incidenteel hoger beroep
2.24 Nu de grieven in het principaal hoger beroep niet slagen, komt het hof aan de behandeling van de voorwaardelijke eerste grief in het incidenteel hoger beroep niet toe.
2.25 Ter zitting van 24 mei 2011 zijn partijen CTPK en Cinemec Plus in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de bedragen die Cinemec stelt te hebben voorgeschoten voor Cinemec Plus. In het tussenarrest heeft het hof aangegeven dat mede van belang zou kunnen zijn of, en zo ja in hoeverre, de door Cinemec gevorderde factuurbedragen betrekking hebben op de evenementenhal en het parkeren in de wal. Daarnaast dienden partijen zich uit te laten over de grondslag van deze vordering, onder andere in de situatie dat Cinemec Plus geen bouwwerkzaamheden verricht en daarom geen zicht heeft op exploitatieresultaten in de toekomst.
2.26 [A] heeft ter zitting verklaard dat de afspraken met betrekking tot de plankosten nooit zijn vastgelegd, omdat [B] zich steeds onttrok aan overleg hierover. Voorts heeft [A] laten weten dat de kosten die Cinemec stelt te hebben voorgeschoten enkel aan het project als geheel zijn toe te schrijven. Van het gevorderde bedrag van € 227.180,35 kan een derde deel worden afgetrokken, in verband met het gedeelte van het project dat uiteindelijk door Cinemec zelf is gerealiseerd, aldus [A].
2.27 Het hof concludeert dat niet is gebleken van een aan de vordering van ten grondslag liggende overeenkomst, nu Cinemec Plus het bestaan van een dergelijke overeenkomst betwist, en [A] heeft erkend dat [B] zich onttrok aan overleg over deze kosten. Daarmee is vast komen te staan dat partijen ten aanzien van deze kosten nooit overeenstemming hebben bereikt, zodat van een overeenkomst geen sprake is. Anders dan CTPK heeft willen betogen, kan een dergelijke overeenkomst niet worden gedistilleerd uit de geciteerde passages in de processtukken in eerste aanleg en hoger beroep.
2.28 Het beroep van Cinemec op zaakwaarneming gaat niet op. Cinemec Plus stelt terecht dat Cinemec aan de wettelijke vereisten daarvoor niet heeft voldaan. Cinemec Plus was onverkort in staat – al dan niet bij vertegenwoordiging door Cinemec – haar eigen belang te behartigen. Belangenbehartiging tegen de wil van de daarbij betrokken partij kan niet gelden als zaakwaarneming. Voorts heeft Cinemec niet, en zeker niet zodra redelijkerwijs mogelijk, verantwoording en rekening gedaan van verrichtingen en uitgegeven gelden, als bedoeld in artikel 6:199 BW. Het hof concludeert dat van een zijdens Cinemec zich ‘willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de belangen’ van Cinemec Plus zoals beschreven in artikel 6:198 BW, geen sprake is geweest. De zaakwaarneming laat zich niet achteraf, als doelredenering, construeren op de wijze die Cinemec voor ogen staat.
2.29 Cinemec heeft voorts onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat zij de onderscheidenlijke facturen onverschuldigd heeft betaald. Zij laat bovendien na toe te lichten in welk opzicht Cinemec Plus verrijkt is door die betalingen, temeer nu de Samenwerkingsovereenkomst is beëindigd en Cinemec Plus geen uitzicht heeft op exploitatieresultaten in de toekomst.
2.30 Op grond van het voorgaande faalt ook grief 3 in het incidenteel hoger beroep.
2.31 De slotsom in het incidenteel hoger beroep is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. CTPK zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2009;
veroordeelt Cinemec Plus in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van CTPK begroot op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 313,- voor griffierecht, en aan de zijde van de Gemeente eveneens begroot op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 313,- voor griffierecht;
In het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2009;
veroordeelt CTPK in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Cinemec Plus begroot op € 447,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
In zowel principaal als incidenteel hoger beroep:
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, W. Duitemeijer en H. van Leeuwen, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.