ECLI:NL:GHARN:2011:BV0163

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000907-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door met voertuig op slachtoffer in te rijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een veehouder, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 5 augustus 2009, waarbij de verdachte met zijn Toyota Land Cruiser op een persoon genaamd [slachtoffer] inreed, terwijl zij zich op zeer korte afstand voor zijn auto bevond. De verdachte had eerder een conflict gehad over een luchtballon die in zijn weiland was geland. Tijdens de rechtszittingen werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen. Het hof verwierp het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging en oordeelde dat de verklaring van getuige [getuige 1] betrouwbaar was. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij [slachtoffer] zou aanrijden, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Het hof oordeelde dat de straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000907-10
Uitspraak d.d.: 14 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 maart 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1946],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 19 mei 2011 en 30 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers is hij, verdachte, met dat door hem, verdachte bestuurde voertuig, te weten een Toyota Land Cruiser, op die [slachtoffer] ingereden en/of op zeer korte afstand langs die [slachtoffer] gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, te weten een Toyota Land Cruiser, op [slachtoffer] ingereden en/of op zeer korte afstand langs die [slachtoffer] gereden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking verweren
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof op 30 november 2011 onder meer aangevoerd dat de getuige [getuige 1], die op voornoemde terechtzitting een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, gezien de positie waarin hij zich bevond niet heeft kunnen zien dat verdachte op aangeefster [slachtoffer] is ingereden. [getuige 1] heeft bovendien [slachtoffer] en de andere aanwezige vrouwen op een andere plek gesitueerd dan waarop zij zich volgens de overige verklaringen bevonden. Gezien het voorgaande is de door [getuige 1] afgelegde verklaring niet betrouwbaar, aldus de raadsman.
Het hof stelt vast dat hetgeen de raadsman als eerste aan voornoemd betrouwbaarheids-verweer ten grondslag heeft gelegd, geen steun vindt in het dossier. Uit de verklaring die [getuige 1] ter terechtzitting heeft afgelegd en de door hem gemaakte tekening van de situatie ter plaatse blijkt niet dat hij zich in een zodanige positie bevond dat hij het ten laste gelegde feit niet heeft kunnen zien. Ook anderszins is dit niet gebleken.
Ten aanzien van de situatieschets van [getuige 1] en de exacte positie van [slachtoffer] en de andere getuigen overweegt het hof het volgende. Aan getuigenverklaringen is inherent dat er op details, zeker na verloop van tijd, verschillen kunnen optreden. In de onderhavige zaak is het verschil dat er tussen de verklaring van [getuige 1] en de overige verklaringen bestaat, niet zodanig dat daardoor twijfel omtrent de betrouwbaarheid van deze verklaring ontstaat. De kern van de verklaring betreft immers de waarneming dat verdachte op [slachtoffer] inreed en dat de vrouwen moesten springen om zich het vege lijf te redden, hetgeen door de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] wordt bevestigd. Het hof ziet geen reden om aan de verklaring van [getuige 1] te twijfelen en acht deze betrouwbaar. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de getuige à decharge [getuige 5] een betrouwbare verklaring heeft afgelegd, inhoudende dat het gezien de positie waarin (onder andere) aangeefster zich ten opzichte van (de auto van) verdachte bevond, namelijk aan de zijkant ervan, feitelijk onmogelijk is dat verdachte op haar is ingereden.
Het hof stelt vast dat uit de verklaring die [getuige 5] ter terechtzitting van het hof op
30 november 2011 heeft afgelegd, blijkt dat zij het moment dat verdachte daadwerkelijk wegreed, niet heeft gezien. [getuige 5] heeft verklaard dat zij zich op dat moment had omgedraaid en dat zij bovendien haar aandacht had gericht op het kleine kindje dat bij haar was. Het hof acht de verklaring van [getuige 5] gezien het voorgaande niet bruikbaar voor de beoordeling van het ten laste gelegde feit. Het verweer wordt verworpen.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat slechts ten laste is gelegd dat verdachte op [slachtoffer] is ingereden, terwijl er ook verklaringen van andere vrouwelijke aanwezigen zijn die inhouden dat verdachte op hen is ingereden. Mocht bewezen kunnen worden dat verdachte op iemand is ingereden, dan is het ook mogelijk dat dit een ander dan [slachtoffer] is geweest en kan er om die reden geen bewezenverklaring volgen, aldus de raadsman.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Hoewel uit de verschillende getuigenverklaringen inderdaad volgt dat er meerdere vrouwen voor de auto van verdachte stonden, toen deze wegreed, blijkt uit deze verklaringen tevens dat [slachtoffer] één van deze vrouwen was. Ten aanzien van haar kan het ten laste gelegde feit derhalve worden bewezen.
Bewijsoverweging voorwaardelijk opzet
Het hof acht op basis van de aangifte en diverse getuigenverklaringen bewezen dat verdachte op 5 augustus 2009 opzettelijk met zijn Toyota Land Cruiser op [slachtoffer] is ingereden, terwijl zij vlak voor zijn auto stond. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Van opzet op een bepaald gevolg is niet alleen sprake als de verdachte met de bedoeling handelde om een bepaald gevolg te laten intreden, maar ook als hij gezien zijn handelingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg intreedt. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het met een terreinauto inrijden op iemand die zich vlak voor de auto bevindt, brengt naar algemene ervaringsregels het grote risico mee dat deze persoon wordt aangereden. Als die persoon niet de tegenwoordigheid van geest heeft gehad of lichamelijk niet in staat is geweest om snel opzij te springen, is de aanrijding een feit. Een dergelijke aanrijding tussen een persoon en een auto levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangereden persoon op.
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat verdachte, door met zijn terreinauto opzettelijk op [slachtoffer] in te rijden terwijl zij zeer dicht voor zijn auto stond, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een aanrijding zou ontstaan waarbij zij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Aldus acht het hof - anders dan de advocaat-generaal en de politierechter - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 5 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem, verdachte, bestuurd voertuig, te weten een Toyota Land Cruiser, op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 augustus 2009 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft bij een conflict over een in zijn weiland gelande luchtballon, een passagier van deze ballon - aangeefster [slachtoffer] - gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op haar in te rijden terwijl zij op zeer korte afstand voor zijn auto stond. Er mag van geluk worden gesproken dat [slachtoffer] nog net op tijd kon wegspringen en daarmee een aanrijding heeft kunnen voorkomen. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachtes gedrag is onacceptabel en strafwaardig.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 1 november 2011, niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Omtrent de persoonlijke omstandigheden is op de terechtzittingen van het hof aan de orde gekomen dat verdachte een veehouderij runt, samen met zijn vrouw en zoon. Mocht het hof tot strafoplegging komen, dan is verdachte in staat een werkstraf te verrichten, zo heeft hij verklaard.
Anders dan de advocaat-generaal en de politierechter acht het hof het primair ten laste gelegde feit bewezen en komt mede daardoor tot een zwaardere sanctie. Gezien de ernst van dit feit en de landelijk geldende oriëntatiepunten voor dit soort misdrijven is oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 14 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.