ECLI:NL:GHARN:2011:BU9253

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001701-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs door een coffeeshophouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een coffeeshophouder, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs, waaronder hennep en hash. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze verdovende middelen, waarbij het hof benadrukte dat dit ook het beschikken over een grote buffervoorraad voor de coffeeshop omvatte. De verdachte had meer oog voor haar eigen financiële gewin dan voor het naleven van de gedoogregels die gelden voor coffeeshops in Nederland.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewijsbeslissing. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van 50.000 euro, waarvan 25.000 euro voorwaardelijk. Het hof overwoog dat de verdachte, als exploitante van een gedoogde coffeeshop, goed op de hoogte moest zijn van de regels en de gevolgen van het overtreden daarvan. De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waren bepalend voor de opgelegde straffen. Het hof hield rekening met de draagkracht van de verdachte en de eerdere overtredingen van de Opiumwet.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001701-10
Uitspraak d.d.: 23 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 december 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr T. van der Goot, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit:
zij in of omstreeks de periode van 28 december 2009 tot en met 4 januari 2010 in de gemeente [pleegplaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 18.556 gram henneptoppen en/of 23.968 gram hashblokken en/of 57,2 gram hennep en/of 6,9 gram hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hash, zijnde hennep en/of hash (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierbij dat onder het opzettelijk met een of meer anderen aanwezig hebben van verdovende middelen mede moet worden verstaan het - overeenkomstig een met een of meer anderen tevoren gemaakte afspraak en na gedeeltelijke of gehele vooruitbetaling - kunnen beschikken over een af te roepen en te leveren hoeveelheid verdovende middelen, waartoe een grote buffervooraad in stand wordt gehouden. Het hof heeft hierbij gelet op de verklaring van verdachte, voor zover deze verklaring onder meer inhoudt, zakelijk weergegeven:
- dat er sprake was van een bewuste samenwerking met wat verdachte – eigenares van een coffeeshop - aanduidt als “de straat”, bestaande uit diverse niet nader met name genoemde leveranciers van verdovende middelen die ten behoeve van de afnemer – in casu verdachte - tegen betaling vooraf van een substantieel bedrag een buffer aanhouden zodat de constante aanvoer en beschikbaarheid van soft drugs ten behoeve van de coffeeshop van verdachte gewaarborgd is;
- dat het pand aan de [adres] te [pleegplaats] waar de drugs zijn aangetroffen, een door verdachte gehuurd woonhuis betreft, dat zij in het verleden als woning heeft gebruikt en waar verdachte – naar haar zeggen – ongeveer eens per twee weken kwam;
- dat dat pand ook wel gebruikt werd voor opslag van testpartijen drugs (ongeveer 300 gram) en voor ten behoeve van het exploiteren van een coffeeshop benodigde voorwerpen;
- dat zij zowel vóór als ná het aantreffen door de politie van de grote hoeveelheden softdrugs in voornoemd pand voor die aangetroffen partij(en) in totaal ongeveer 67.000 euro heeft betaald aan de leveranciers;
- dat [mededader], die in deze strafzaak als (mede)dader onherroepelijk is veroordeeld nog steeds als medewerker bij de coffeeshop van verdachte in dienst is, terwijl verdachte heeft betoogd dat deze [mededader] de in de door haar gehuurde woning gevonden partijen verdovende middelen, zonder haar instemming en zonder enige wetenschap van verdachte daar heeft opgeslagen, en het derhalve in de rede zou hebben gelegen deze medewerker te ontslaan;
- dat zij de leveranciers van de “straat” voorziet van plastic zakken om de wiet in zakken van 500 gram te verpakken.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de foto’s in het dossier en van hetgeen door de verbalisanten is gerelateerd over wat op 4 januari 2010 in de woning aan het [adres] te [pleegplaats] werd aangetroffen. Op grond daarvan heeft het hof geconstateerd dat in dat pand sprake was van een ‘professionele’ inventaris bestaande uit een groot aantal ladekasten voor de opslag van wiet, verpakkingsmateriaal (zakken van 500 gram), messen, weegschalen, terwijl voorts een sterke hennepgeur werd waargenomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit:
zij op 4 januari 2010 in de gemeente [pleegplaats tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 18.556 gram henneptoppen en/of 23.968 gram hashblokken en 57,2 gram hennep en 6,9 gram hash, zijnde hennep en hash middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en hash, zoals hierboven is bewezenverklaard.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het in Nederland geldende gedoogbeleid voor coffeeshops op basis waarvan de verkoop en het gebruik van soft drugs door en in coffeeshops onder strikte voorwaarden door de overheid wordt gedoogd aan met name genoemde coffeeshops heeft geleid tot een schemergebied in de opsporing en vervolging.
Coffeeshophouders dienen op straffe van sluiting van de coffeeshop door de gemeente erop toe te zien dat zij binnen de kaders van dit gedoogbeleid hun onderneming drijven. Aan verdachte kan worden toegegeven dat enerzijds op basis van dit gedoogbeleid de “voordeur” van de coffeeshop wel gereglementeerd is door de zogenaamde AHOJG-criteria. Deze houden in dat er geen affichering of reclame mag worden gemaakt, dat er geen hard drugs mogen worden verhandeld of aanwezig mogen zijn, dat de coffeeshop geen overlast mag opleveren voor de omgeving, dat de coffeeshop niet toegankelijk is voor jeugdigen onder de leeftijd van 18 jaar en tenslotte dat niet meer dan 500 gram softdrugs op voorraad in de coffeeshop aanwezig mag zijn en niet meer dan 5 gram per klant mag worden verkocht. Dit terwijl anderzijds de “achterdeur” waarlangs de handelsvoorraad moet worden binnengebracht, niet geregeld is en overgelaten wordt aan de creativiteit van de coffeeshophouder. Dit kan in de praktijk van de handhaving aanleiding geven tot ondoorzichtige situaties. In geval door een gedoogde coffeeshophouder in strijd met de gedoogregels wordt gehandeld, zou - zo begrijpt het hof de strekking van het verweer van verdachte - het verwijt daarvoor - het halfslachtige coffeeshopbeleid in aanmerking genomen - niet alleen in de richting van de coffeeshophouder mogen gaan.
Wat daarvan ook zij, in dit geval heeft de verdachte door met anderen zodanig grote hoeveelheden hennep en hash (in totaal ruim 42 kilo) aanwezig te hebben in het perceel [adres] te [pleegplaats], niet zijnde de door de gemeente gedoogde coffeeshop ‘Het Binnenhof’ van verdachte aan de Steenstraat te [pleegplaats], meer oog gehad voor haar eigen positie als exploitante van de coffeeshop en voor haar (eigen) financieel gewin dan voor het naleven van de gedoogregels. Daarnaast heeft de verdachte geen oog gehad voor de nadelige gevolgen van softdrugshandel voor de openbare orde.
Het hof acht - alles overwegende - oplegging van een geldboete meer op zijn plaats dan oplegging van een werkstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Het gaat hier immers om feiten die de verdachte heeft gepleegd om financieel gewin te behalen, zodat bestraffing op het financiële vlak door het hof als meer passend wordt aangemerkt. Het hof heeft in het nadeel van verdachte zwaar laten wegen de omstandigheid dat verdachte als coffeeshopexploitante al jaren een door de gemeente [pleegplaats] gedoogde coffeeshop tot kennelijke tevredenheid van de gemeentelijke autoriteiten exploiteert.
Vanuit die hoedanigheid behoort zij zeer goed op de hoogte te zijn van het vigerende softdrugsbeleid en de consequenties van het overtreden van de zogenaamde AHOJG-criteria of van het anderszins handelen in strijd met de bepalingen van de Opiumwet. Het hof heeft voorts geconstateerd dat blijkens het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 december 2011 verdachte in 2004 terzake overtreding van de Opiumwet een transactie ter voorkoming van strafvervolging heeft betaald ten bedrage van 1.400 euro. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is voorts van oordeel dat daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd dient te worden opgelegd, mede om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst op gelijke wijze te handelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 160 (honderdzestig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr M.J. Stolwerk, voorzitter,
mr R. de Groot en mr B.W.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 23 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.