Parketnummer: 21-004139-10
Uitspraak d.d.: 23 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 9 november 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 23-004362-07, in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [detentieadres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 april 2011 en 13 december 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [V] en/of [J] en/of [S]en/of andere (onbekend gebleven) personen die daar op dat moment op de Korte Hoogstraat en/of de Korenmarkt aanwezig waren van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting van die [V] en/of die [J] en/of die [S] en/of die (onbekend gebleven) personen heeft geschoten, waarbij die [J] door een van die afgevuurde kogels geraakt is, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [V] en/of [J] en/of [S] en/of andere (onbekend gebleven) personen die daar op dat moment op de Korte Hoogstraat en/of de Korenmarkt aanwezig waren, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [V] en/of [J] en/of [S] en/of die andere (onbekend gebleven) personen heeft geschoten, waarbij die [J] door een van die afgevuurde kogels geraakt is, terwijl de uitvoering van dat voornomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [J] heeft mishandeld door, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting van die [J] te schieten, waarbij die [J] eenmaal door een kogel is geraakt, als gevolg waarvan voornoemde [J] pijn en/of letsel heeft bekomen
en/of
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem [V] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die [V] geschoten.
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem een of meerdere vuurwapens van categorie III, te weten vier, althans een of meerdere pisto(o)l(en), en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere patro(o)n(en) van het kaliber .22 en/of 9 mm en/of 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Arnhem een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluidsdemper, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Gevoerde verweren
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit de door het hof vast te stellen feiten en omstandigheden kan niet volgen dat bij verdachte sprake was van voorbedachten rade. Verdachte reageerde impulsief op de omstandigheid dat hij door slachtoffer [V] werd geïntimideerd en bedreigd. Hij had geen vooropgezet plan om op hem te schieten en had geen gelegenheid om over de betekenis en gevolgen van zijn daad na te denken. Zodoende is er geen sprake van een poging tot moord.
Evenmin is volgens de raadsman sprake van een poging tot doodslag. Verdachte heeft naar gericht naar beneden geschoten en had niet de opzet om een persoon fataal letsel toe te brengen. De kans hierop was ook niet aanmerkelijk te noemen.
Het oordeel van het hof
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof de volgende gang van zaken afgeleid.
In de nacht van 16 op 17 juli 2010 omstreeks 04:06 uur is verdachte bij de “blikken bioscoop” in Arnhem aangever [V] tegengekomen. Aangever was in het gezelschap van twee meisjes, [T.W] en [A.W]. De meisjes hebben van verdachte gehoord dat [V] zijn middelvinger zou hebben opgestoken naar verdachte. Zij hebben vervolgens gezien dat verdachte een pistool uit zijn broeksband haalde en iets aan dat pistool naar achteren trok waarbij een klik te horen was. Verdachte is daarna weggereden op zijn scooter.
Omstreeks 04:28 uur bevond verdachte zich, zittend op zijn scooter in gesprek met kennissen, op de hoek van Hoogstraat en Korte Hoogstraat te Arnhem, aan het begin van de Korenmarkt. Aangever [V] was op dat moment bij de [eetgelegenheid], in het gezelschap van de meisjes [T.W.] en [A.W.] en [S] en [J]. [V] heeft van de meisjes gehoord dat verdachte een pistool bij zich zou hebben. Op het moment dat [V] verdachte langs zag rijden is [V] naar buiten gegaan en naar verdachte toe gelopen. [V] en verdachte hebben hierop met elkaar gesproken over het pistool dat verdachte bij zich zou dragen. Verdachte is vervolgens weggereden op zijn scooter, tot aan de verkeerspaaltjes enkele meters verderop. Hij heeft toen zijn scooter stilgezet, heeft zich zittend op zijn scooter omgedraaid en heeft zijn pistool getrokken. Verdachte heeft hierop in de richting van [V] geschoten. Hij is vervolgens een stukje vooruit gereden op de scooter, is weer achteruit gereden en heeft vervolgens nog een keer geschoten in dezelfde richting. [V] stond op dat moment op enkele meters afstand van verdachte, in het gezelschap van [J] en [S]. [J] is door een kogel geraakt aan zijn bovenbeen en heeft een schaafwond opgelopen.
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat verdachte met een vuurwapen tweemaal geschoten heeft in de richting van aangever [V], waarbij [J], die in de nabijheid van [V] stond, is geraakt door een kogel.
Vast staat dat verdachte het pistool al bij zich had bij de eerste confrontatie met [V], zo’n twintig minuten voor de schietpartij op de Korenmarkt. Uit het dossier kan evenwel niet worden afgeleid dat verdachte toen al een plan had om [V] van het leven te beroven.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist moet vaststaan dat het handelen van de verdachte het gevolg is van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid had om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.[1]
Verdachte is na het tweede treffen met aangever [V] op zijn scooter weggereden. Op enige afstand van aangever heeft hij zijn pistool gepakt en heeft hij kort na elkaar tweemaal in de richting van aangever [V] geschoten, met wie hij kort tevoren een conflict had, in een omgeving waarin verdachte niet zonder meer vrij zicht had door de gebouwen en muurtjes, maar waar hij toch zodanig heeft gericht dat [J], die zich in de directe nabijheid van [V] bevond, door een kogel werd geraakt. Aldus handelend heeft verdachte naar het oordeel van het hof voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn besluit om te schieten op [V]. Hij heeft mitsdien voldoende gelegenheid gehad om over de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, hoe kort die tijd in de opvatting van de verdachte ook mag zijn geweest. Het hof acht de voorbedachten rade op het beschieten van aangever [V] bewezen.
Waar verdachte de intentie had om op aangever [V] te schieten, ziet het hof geen dragend bewijs voor de voorbedachten rade ten aanzien van [J] en [S].
Gelet op de tenlastelegging ligt vervolgens de vraag voor waarop het opzet van de verdachte was gericht ten tijde van het schieten.
Het hof overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat aan het schieten met vuurwapens in de richting van een persoon het gevaar verbonden is dat deze persoon daardoor dodelijk wordt getroffen. Verdachte was een ongeoefende schutter die, temidden van uitgaanspubliek, geschoten heeft in de richting van aangever [V] met wie hij kort daarvoor een conflict had. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht waren op het toebrengen van ernstig letsel aan het lichaam van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat zijn handelen een dodelijk gevolg zou hebben, bewust heeft aanvaard. Ditzelfde geldt ten aanzien van [J] en [S], die in de directe nabijheid van [V] stonden. Dat verdachte, naar eigen zeggen, naar beneden gericht zou hebben geschoten, doet aan het oordeel van het hof niet af. Het verweer wordt verworpen.
Al met al acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [V] en poging tot doodslag op [J] en [S].
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de omgebouwde alarmpistolen geen vuurwapens van categorie III van de Wet Wapens en Munitie zijn. Het tenlastegelegde kan in zoverre niet worden bewezen verklaard.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
primair
hij op 17 juli 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [V] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen in de richting van die [V] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
hij op 17 juli 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [J] en [S] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen met een vuurwapen in de richting van die [J] en die [S] heeft geschoten, waarbij die [J] door een van die afgevuurde kogels geraakt is, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 17 juli 2010 te Arnhem vuurwapens van categorie III, te weten drie pistolen, en munitie van categorie III, te weten patronen van het kaliber .22 en 9 mm en 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 17 juli 2010 te Arnhem een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluidsdemper, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord
en
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte wegens poging tot moord, meermalen gepleegd, en het handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens dezelfde feiten als door de rechtbank bewezen zijn verklaard tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van het voorarrest.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 17 juli 2010, temidden van uitgaanspubliek, gericht schoten gelost en heeft zich hiermee naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan een poging tot moord en tweemaal poging tot doodslag. De omstandigheid dat de slachtoffers geen dodelijk letsel hebben opgelopen is een gelukkige, die geenszins aan verdachte te danken is. Van de schietpartij zijn verschillende mensen getuige geweest.
Gewelddadigheden als de onderhavige worden als zeer schokkend en ingrijpend ervaren door de slachtoffers en de maatschappij.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 november 2011, waaruit is gebleken dat verdachte in het verleden is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict.
De oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur doet naar het oordeel van het hof recht aan de ernst van de feiten. Deze straf is lager dan door de advocaat-generaal gevorderd, maar de vordering van de advocaat-generaal ziet op de bewezenverklaring van (onder meer) driemaal poging tot moord, waarop in de wet een aanzienlijk hogere maximumstraf is gesteld, terwijl het hof tot een bewezenverklaring is gekomen van eenmaal poging tot moord en tweemaal poging tot doodslag.
De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder onder 1 primair, 2 en 3 begane misdrijf aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet en zij kunnen dienen het begaan.
Vordering van de benadeelde partij [J]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.803,73. Tevens is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 953,73. De rechtbank heeft niet geoordeeld over de gevorderde wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof neemt aan dat de rechtbank eveneens de wettelijke rente heeft willen toewijzen maar dat vanwege een kennelijke misslag zulks niet is opgenomen in het vonnis. Het hof heeft in hoger beroep aldus te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen alsmede de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [S]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.600,00. Tevens is de wettelijke rente gevorderd. De rechtbank heeft niet geoordeeld over de gevorderde wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Het hof neemt aan dat de rechtbank eveneens de wettelijke rente heeft willen toewijzen maar dat vanwege een kennelijke misslag zulks niet is opgenomen in het vonnis. Het hof heeft in hoger beroep aldus te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen alsmede de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [V]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.600,00. Tevens is de wettelijke rente gevorderd. De rechtbank heeft niet geoordeeld over de gevorderde wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Het hof neemt aan dat de rechtbank eveneens de wettelijke rente heeft willen toewijzen maar dat vanwege een kennelijke misslag zulks niet is opgenomen in het vonnis. Het hof heeft in hoger beroep aldus te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen alsmede de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Amsterdam van 21 oktober 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 23-004362-07. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, kleur chroom, CZ 99 9mm, voorzien van een volle houder;
- 16 stuks munitie, kleur koper, in geel bewaarrekje, 22 kaliber;
- een geluidsdemper, kleur zwart;
- een lege huls, gebruikt, kaliber 22mm;
- een wikkel, bevattende cocaine.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een foto, met hierop afgebeeld twee mannen met vuurwapen en kogelwerend vest..
Vordering van de benadeelde partij [J]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [J] terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 953,73 (negenhonderddrieënvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit EUR 203,73 (tweehonderddrie euro en drieënzeventig cent) materiële schade en EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [J], een bedrag te betalen van EUR 953,73 (negenhonderddrieënvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit EUR 203,73 (tweehonderddrie euro en drieënzeventig cent) materiële schade en EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [S]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [S] terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [S], een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [V]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [V] terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [V], een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Amsterdam van 21 oktober 2008, parketnummer 23-004362-07, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr E. van der Herberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 23 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr P.R. Wery is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
[1] Vgl. HR 27 juni 2000, NJ 2000/605 en HR 5 februari 2008, NJ 2008/97