ECLI:NL:GHARN:2011:BU8973

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.244/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofde debetstand op betaalrekening en bewijs aflossing schuld

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 december 2011, staat de appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Veenhoven, tegenover ABN AMRO Bank N.V., vertegenwoordigd door mr. G. Machiels. De appellant heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank betwist, waarin werd geoordeeld over een debetstand op zijn betaalrekening en de aflossing van een schuld. De appellant stelde dat het transactieoverzicht van ABN niet de werkelijkheid weergaf en dat het debetsaldo veel hoger had moeten zijn dan het door ABN opgegeven bedrag van fl. 2.024,95. Het hof oordeelde echter dat ABN voldoende bewijs had geleverd dat het debetsaldo op de rekening van de appellant per 14 januari 2001 inderdaad fl. 2.024,95 bedroeg, en dat er nadien enkel contractuele rente was afgeschreven.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de appellant als in het ongelijk gestelde partij verantwoordelijk was voor de proceskosten. De kosten werden vastgesteld op € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en € 649,-- aan verschotten. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij de debetstand had afgelost, en dat hij de bewijslast hiervoor droeg. De grieven van de appellant faalden, en het hof oordeelde dat de aanspraak van ABN op de contractuele rente niet onaanvaardbaar was, ondanks de tijd die ABN had gewacht met executiemaatregelen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de debiteur om zijn stellingen te onderbouwen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 december 2011
Zaaknummer 200.081.244/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: opposant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Veenhoven, kantoorhoudende te Almere,
tegen
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: geopposeerde,
hierna te noemen: ABN,
advocaat: mr. G. Machiels, kantoorhoudende te Drachten.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 20 september 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft [appellant] een akte uitlating producties genomen en ABN een antwoordakte.
Vervolgens heeft ABN de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. [appellant] heeft bij zijn akte uitlating producties aangevoerd dat het door ABN overgelegde transactieoverzicht de werkelijkheid niet weergeeft. Als alle daarop vermelde opnamen daadwerkelijk zouden zijn gedaan, zou het debetsaldo veel hoger moeten zijn dan het bedrag van fl 2.024,95 dat in het overzicht staat vermeld, aldus [appellant].
2. ABN heeft bij haar antwoordakte uiteengezet dat het in een aantal van de op het overzicht vermelde opnamen ging om pogingen om geld op te nemen, die blijkens de op het overzicht vermelde code "G" evenwel zijn geweigerd. Uit het transactieoverzicht blijkt dat er in die gevallen ook geen sprake is geweest van een wijziging in het saldo van de rekening.
3. [appellant], die bij zijn akte niet heeft betwist dat de rekening op 14 januari 2001 in elk geval een debetsaldo van fl. 2.024,95 vertoonde, heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ABN niet heeft aangetoond dat [appellant] de debetstand nadien niet heeft ingelost.
4. Aldus miskent [appellant] dat op hem de bewijslast en het bewijsrisico rust van zijn stelling dat hij de schuld heeft afgelost. Het betreft immers een bevrijdend verweer. [appellant] heeft betreffende die aflossing in eerste aanleg noch in hoger beroep een bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet ook geen aanleiding hem ambtshalve tot bewijslevering toe te laten.
5. Het hof is van oordeel dat ABN door middel van het door haar overgelegde transactieoverzicht en de daarop gegeven toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rekening van [appellant] per 14 januari 2001 - de datum waarop de rekening werd geblokkeerd - een debetsaldo vertoonde van fl. 2.024,95 en dat nadien nog enkel contractuele rente is afgeschreven door de bank zodat per
14 januari 2002 sprake was van een negatief saldo van fl. 2.436,62 ofwel
€ 1.105,69.
6. Grief 1 faalt.
7. Grief 2 is gericht tegen r.o. 7 van het vonnis. Nu het hier niet gaat om een dragende overweging heeft [appellant] bij die grief in zoverre geen belang. Het hof begrijpt uit de op de grief gegeven toelichting dat deze er mede toe strekt te betogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN aanspraak maakt op de hoge contractuele rente, terwijl zij lange tijd heeft gewacht met de executie van het in 2003 gewezen verstekvonnis.
8. ABN heeft betoogd dat zij van het nemen van executiemaatregelen heeft afgezien omdat het haar bekend was dat [appellant] geen verhaal bood.
9. Het hof ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond om tot het oordeel te komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN aanspraak maakt op de contractueel overeengekomen rente.
10. Grief 2 faalt.
11. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat ook grief 3, die naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis heeft, vergeefs is voorgedragen.
Slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten worden wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft aan de zijde van ABN tot aan deze uitspraak begroot op 1,5 punt naar tarief I.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en bepaalt deze kosten voor zover gevallen aan de zijde van ABN tot aan deze uitspraak op
€ 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 649,-- aan verschotten;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, G. van Rijssen en I. Tubben
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 december 2011 in bijzijn van de griffier.