3.4 Naar het oordeel van het hof klaagt [appellant] terecht over het feit dat de rechtbank heeft aangenomen dat hij het programmeerwerk in dienst van [geïntimeerde] heeft verricht. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Tussen partijen staat vast dat [appellant], die langdurig werkloos was en een bijstandsuitkering ontving, begin mei 2006 is begonnen met het verrichten van programmeerwerkzaamheden voor zijn zwager [geïntimeerde]. Partijen hebben, in verband met het veiligstellen van de bijstandsuitkering van [appellant], vanaf het begin de gemeente Raalte (hierna: de gemeente) daarbij betrokken. Op 7 juni 2006 sloten partijen met de gemeente een ‘overeenkomst werkervaringsplaats’ voor de duur van drie maanden. De werkzaamheden betroffen het ontwerpen van een website en data modellering. Als tegemoetkoming in natura heeft [geïntimeerde] [appellant] voor de in die periode verrichte diensten een computer gegeven. Na afloop van de overeengekomen termijn is [appellant] tot eind april 2007 werkzaamheden voor [geïntimeerde] blijven verrichten. Wederom is met de gemeente overleg gevoerd over de wijze waarop dat diende plaats te vinden.
Bij e-mail van 21 september 2006 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“(…) [A] [medewerkster van de gemeente, hof] vroeg of ik jou een paar uur in de week in vaste dienst zou willen nemen. Zoals je weet heb ik dit afgewezen. De toekomst met jou zie ik toch echt in de vorm van een freelance samenwerking. Ik zorg voor jouw klussen welke jij vervolgens strak in elkaar knutselt. Jij stuurt mij een factuur. Ik betaal deze. Jij rekent met de gemeente af. Deze afrekening moet contractueel met de gemeente worden vastgelegd (zolang je gebruik wilt maken van een uitkering). [A] vond dit wel een aardig plan en gaat op zoek naar een concrete oplossing. Over twee weken heb ik met haar een afspraak (in Raalte) om dit te bespreken. (…)”
Bij e-mail van 16 oktober 2006 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht:
“(…) Vorige week ben ik nog bij [A] langs geweest. (…) Ze wil jou aan het werk hebben (…) We hebben jouw freelance mogelijkheden tegen het licht gehouden en kan wat mij betreft doorgaan. (…) Groetjes [B] (jouw klant).”
Bij e-mail van 11 januari 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“Eddie, hierbij de afspraken met de gemeente:
- De werkzaamheden bestaan voornamelijk uit het ontwerpen van websites en het modelleren van data.
- De vergoeding is € 10 per gewerkt uur en wordt maandelijks aan de heer [appellant] overgemaakt.
- De vergoeding wordt maandelijks verrekend met de uitkering die de heer [appellant] van de Gemeente Raalte krijgt. (…)
- De gemeente Raalte zal, -in verband met het werkverleden van de heer [appellant] en de grilligheid in continuïteit van werkvoorraad-, alle verantwoordelijkheid over de heer [appellant] behouden.”
Bij e-mail van 27 maart 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“De urenadministratie ziet er overzichtelijk uit. (…) Zoals ik je al meldde, ben ik / zijn wij gedwongen (door de belastingdienst/boekhouder) om naar een officieel betalingsmechanisme over te gaan. Volgens mijn boekhouder zou je al jouw gewerkte uren aan mij moeten factureren (inclusief BTW). (…) Op jouw factuur moet dan wel een BTW identificatie nr en een Handelsregister nr. staan. (…)”
In de periode van 5 september 2006 tot en met 11 januari 2007 heeft [appellant] 150 uur voor [geïntimeerde] gewerkt en in de periode van 11 januari 2007 tot en met 29 april 2007 heeft hij 71 uur voor [geïntimeerde] gewerkt. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] € 10,- per gewerkt uur betaald. [geïntimeerde] heeft die bedragen op vier momenten overgeboekt, telkens onder de omschrijving “vergoeding werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf geïntimeerde] [hof: de handelsnaam van de door [geïntimeerde] gevoerde eenmanszaak]”. Door [geïntimeerde] zijn salarisspecificaties in het geding gebracht, doch tussen partijen staat vast dat die specificaties pas op 29 oktober 2007 zijn uitgedraaid. De overgelegde aangiften loonheffing dateren alle van 25 mei 2007.
Onder verwijzing naar voormelde e-mailberichten en de omschrijving bij de overboekingen van de vergoeding voor de gewerkte uren (telkens wisselend in aantal), heeft [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat sprake was van een dienstverband, gemotiveerd betwist. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft [geïntimeerde] niet, dan wel onvoldoende, gedaan. De achteraf opgemaakte salarisspecificaties en gedane aangiften loonheffing zijn daartoe in ieder geval onvoldoende. Bovendien heeft [geïntimeerde], gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellant], onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van een gezagsverhouding tussen partijen. Uit het tussen partijen gevoerde debat en de overgelegde stukken valt veeleer af te leiden dat [geïntimeerde], behoudens de aanwijzingen die een nadere bepaling inhielden van de door hem verlangde prestaties, niet de bevoegdheid had om [appellant] aanwijzingen en instructies te verstrekken met betrekking tot de te verrichten programmeerwerkzaamheden.
Het dient er dan ook voor te worden gehouden dat [appellant] de programmeerwerkzaamheden voor [geïntimeerde] niet in dienstverband heeft verricht en dat [geïntimeerde] niet op de voet van artikel 7 Auteurswet het auteursrecht op het schoonmaakprogramma toekomt. Nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan bewijslevering op dit punt.