Arrest d.d. 15 november 2011
Zaaknummer 200.054.482/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.C.M. Montessori, kantoorhoudende te Almere,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.A. Rispens, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 29 juli 2009 en 14 oktober 2009 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 januari 2010 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 29 juli 2009 en van 14 oktober 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 26 januari 2010.
De conclusie van de dagvaarding - tevens houdende de grieven - in hoger beroep luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de Rechtbank Zwolle Lelystad van 14 oktober 2009, tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform het dictum van de rechtbank, echter met dien verstande dat:
- punt 4.3 van het dictum wordt aangepast in die zin dat de beslissingen onder punt 4.1 en 4.2 plaatsvinden onder de opschortende voorwaarde dat [appellante] op de dag van het transport van de woning wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheken, alsmede uit haar verplichtingen uit hoofde van het doorlopend krediet bij Interbank;
- het dictum als omschreven punt 4.5 wordt aangevuld in die zin dat [appellante] slechts wordt veroordeeld het bedrag ad € 6.857,00 aan [geïntimeerde] te voldoen, nadat zij zowel uit de hypotheekschulden als uit de schuld bij Interbank is ontslagen;
Met veroordeling tot terugbetaling door de man aan de vrouw van al hetgene de man op grond van het vonnis van 14 oktober 2009 van [appellante] mocht hebben ingevorderd, inclusief rente en kosten en met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, inclusief het salaris van de advocaat van de vrouw."
[appellante] heeft een memorie van eis genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"I : in appel:
- Dat bij arrest van Uw Hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar appèl, althans dat haar haar vorderingen zullen worden ontzegd, met bekrachtiging van het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 14 oktober 2009 (zaak-/rolnummer 157165/HA ZA 09-625) en met veroordeling van de vrouw van de kosten in beide instanties.
II : in incidenteel appel:
- te vernietigen de beschikking van de Rechtbank d.d. 14 oktober 2009 (zaak-/rolnummer 157165 / HA ZA 09-625) gewezen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplicht is ten aanzien van een gemeenschappelijke schuld van € 22.566,72 aan [partner van geïntimeerde].
- Kosten rechtens."
Door [appellante] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"de vordering van de man af te wijzen, met bepaling dat de man (het hof: bedoeld zal zijn de vrouw) niet draagplichtig is ten aanzien van een eventuele vordering van van [partner van geïntimeerde]."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door [appellante] zijn in het principaal appel vijf grieven opgeworpen:
Door [geïntimeerde] zijn in het incidenteel appel twee grieven opgeworpen:
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Over de weergave van het vaststaande feit in rechtsoverweging 2.1 van genoemd vonnis van 14 oktober 2009 bestaat geen geschil, zodat ook in hoger beroep daarvan zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
1.1. Partijen zijn met ingang van 9 oktober 2008 ex-echtgenoten.
1.2. Zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Tot deze huwelijksgoederengemeenschap behoorden de woning aan [adres] en de daarmee verband houdende hypothecaire schuld aan ING Bank met hypotheek nummer [nummer] groot € 144.642,44, de Swiss Life BelegSpaarplannen bij Zwitserleven met polisnummers [nummer] en [nummer] met een saldo per 31 december 2008 van € 3.011,81 respectievelijk € 5.896,89 en de schuld uit het doorlopend krediet bij de Interbank met nummer [nummer] groot € 68.000,00.
1.3. De huidige partner van [geïntimeerde], [partner van geïntimeerde], heeft [appellante] in rechte betrokken en betaling gevorderd van een geldbedrag.
De vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiser en de beslissing in eerste aanleg.
2. Bij genoemd vonnis van 14 oktober 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op vordering van [geïntimeerde] een beslissing gegeven omtrent de verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
De grieven
3. Grief I in het principaal appel richt zich tegen de wijze waarop de rechtbank in het vonnis van 29 juli 2009 heeft weergegeven waarover partijen het in het kader van de verdeling eens zijn. [appellante] heeft aangevoerd dat zij alleen akkoord is gegaan met het aan [geïntimeerde] verschuldigd zijn van de helft van de schuld aan Interbank onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] de schuld aan Interbank volledig zou hebben afgelost.
4. Deze grief mist zelfstandige betekenis en zal worden meegenomen bij de gezamenlijke bespreking van de overige grieven.
5. Met de grieven in het principaal appel komt [appellante] op tegen de beslissing van de rechtbank die - naar het hof begrijpt - inhoudt de vaststelling van de wijze waarop partijen gehouden zijn om de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te verdelen.
6. Het standpunt van [appellante] komt erop neer dat de rechtbank ten onrechte bij het bepalen van de wijze van de verdeling geen rekening ermee heeft gehouden dat zij ter gelegenheid van de verdeling ook behoort te worden ontslagen uit de aansprakelijkheid die voor haar voortvloeit uit de schuld aan Interbank, en dat de rechtbank ten onrechte de veroordeling van haar om een bedrag ten belope van € 6.857,-- wegens onderbedeling van [geïntimeerde] te voldoen niet afhankelijk ervan heeft gesteld dat zij uit de aansprakelijkheid voor de voormelde schuld en voor de hypothecaire schulden wordt ontslagen.
7. Het hof overweegt dat de door de rechtbank gegeven beslissingen ertoe zullen dienen te leiden dat aan [geïntimeerde] de woning en de polissen worden toegedeeld onder het voor zijn rekening nemen van (en ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor) de hypothecaire geldlening, hetgeen een overwaarde vertegenwoordigt van ruim € 54.000,-- . Dat [geïntimeerde] daarnaast nog de gehele schuld aan Interbank groot € 68.000,-- voor zijn rekening dient te nemen, staat er niet aan in de weg dat Interbank [appellante] zal kunnen aanspreken voor het volledige bedrag van die schuld. Het hof is van oordeel dat onder die omstandigheden in redelijkheid niet van [appellante] kan worden gevergd dat zij meewerkt aan de overgang van haar aandeel in alle activa behorende tot de huwelijksgoederengemeenschap op [geïntimeerde], zonder dat zij ervan verzekerd is dat zij vervolgens niet door Interbank tot betaling van de volledige schuld kan worden aangesproken. Het hof oordeelt daarom voorshands dat het toedelen van de woning en de polissen aan [geïntimeerde] en de medewerking van [appellante] vergezeld dient te gaan van ontslag van [appellante] uit de aansprakelijkheid voor de schuld aan de Interbank.
8. Daarnaast oordeelt het hof het in de gegeven omstandigheden voorshands redelijk dat [appellante] het bedrag wegens overbedeling groot € 6.857,-- pas aan [geïntimeerde] behoeft te voldoen op het moment dat de woning - onder ontslag van [appellante] uit de aansprakelijkheid van de beide schulden - aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld.
9. Het hof overweegt dat Interbank [appellante] wellicht niet zonder meer zal willen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, nu aangenomen mag worden dat deze bank daarbij geen belang heeft. Dat geldt ook, maar in mindere mate, voor ING Bank. Dat zou tot gevolg hebben dat partijen niet uit deze onverdeeldheid geraken.
10. Het hof acht het aangewezen een comparitie van partijen te gelasten teneinde te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor partijen om op een andere wijze uit deze onverdeeldheid te geraken en te beproeven of partijen hierover een schikking kunnen treffen. Het hof stelt voor dat [geïntimeerde] ter voorbereiding op deze comparitie actief bij Interbank en ING Bank informeert naar de bereidheid tot ontslag van [appellante] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de daaraan te verbinden voorwaarden, en of deze banken (dan wel andere financiers) bereid zijn een bepaald bedrag aan [geïntimeerde] te lenen, opdat hij aan het hiervoor genoemde belang van [appellante]s tegemoet kan komen.
11. De grieven 1 en 2 in het incidenteel appel betogen dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de gemeenschappelijke schuld aan [partner van geïntimeerde] (de huidige partner van [geïntimeerde]) van in totaal € 22.566,72 buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens [geïntimeerde] heeft [partner van geïntimeerde] op verzoek van beide partijen dit bedrag aan schulden van de huwelijksgemeenschap voldaan en is hier sprake van een lening door [partner van geïntimeerde] aan partijen. [geïntimeerde] heeft gevorderd te bepalen dat partijen ten aanzien van deze schuld ieder voor de helft draagplichtig zijn.
12. [appellante] heeft zich tegen deze vermeerdering van eis niet verzet. Omdat het hof ook ambtshalve niet van bezwaren is gebleken zal het hof recht doen op basis van de gewijzigde eis.
13. Gezien de onderlinge samenhang tussen deze grieven zal het hof deze gezamenlijk behandelen.
14. [appellante] heeft betwist dat zij [partner van geïntimeerde] om betaling van schulden tot een bedrag van € 22.566,72 heeft verzocht en dat [geïntimeerde] met [partner van geïntimeerde] een overeenkomst van geldlening heeft gesloten. Mocht dat wel het geval zijn, dan is volgens [appellante] in afwijking van de hoofdregel alleen [geïntimeerde] draagplichtig voor die schuld.
15. Niet in geschil is dat [partner van geïntimeerde] de voormelde schulden tijdens het huwelijk van partijen heeft betaald, zodat deze schulden op het moment van ontbinding van het huwelijk niet meer bestonden. Het hof begrijpt de stellingen van [geïntimeerde] aldus dat [partner van geïntimeerde] het bedrag van de door haar betaalde schulden aan partijen heeft geleend en dat zij uit dien hoofde een vordering heeft op partijen.
16. Het hof is ambtshalve bekend met het tussen [partner van geïntimeerde] en [appellante] gewezen arrest van dit hof van 20 september 2011 (zaaknummer 200.075.613/01), waarin is geoordeeld dat de door [partner van geïntimeerde] gestelde geldlening aan [geïntimeerde] is komen vast te staan en is beslist dat [appellante] aansprakelijk is voor de helft van het geleende bedrag. De in die zaak tussen [partner van geïntimeerde] en [appellante] gegeven beslissingen leiden niet zonder meer tot het voorshands oordeel in de onderhavige zaak - tussen [appellante] en [geïntimeerde] - dat de door [geïntimeerde] gestelde geldlening is komen vast te staan.
17. Het hof is voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [partner van geïntimeerde] huwelijksschulden van partijen heeft voldaan of voor de voldoening daarvan gelden aan [geïntimeerde] heeft gefourneerd niet zonder meer betekent dat daarmee een schuld uit hoofde van geldlening aan [partner van geïntimeerde] is ontstaan. Het hof neemt in aanmerking dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde producties blijkt dat de betalingen door [partner van geïntimeerde] zijn gedaan over een langere periode en dat tussen [geïntimeerde] en [partner van geïntimeerde] op het moment van betaling van die schulden een affectieve relatie bestond. In deze zaak is zijdens [geïntimeerde] onvoldoende gesteld voor de conclusie dat de gelden door [partner van geïntimeerde] ten titel van geldlening zijn verstrekt. Bovendien heeft [geïntimeerde] geen bewijs aangeboden, zodat ook om die reden niet van de door [geïntimeerde] gestelde geldlening kan worden uitgegaan.
18. [geïntimeerde] wil volgens de toelichting op zijn grieven bereiken dat [appellante] de helft van het volgens hem door [partner van geïntimeerde] geleende bedrag voor haar rekening neemt. Met het arrest van 20 september 2011 is dat doel bereikt. [geïntimeerde] heeft aldus bovendien geen belang (meer) bij een verklaring voor recht dat [appellante] voor de helft van dat bedrag draagplichtig is.
Slotsom
Het hof zal partijen bevelen te verschijnen voor het beproeven van een schikking.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
beveelt een verschijning van partijen - in persoon, desgewenst vergezeld van de raadslieden - tot het beproeven van een schikking;
bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. B.J.H. Hofstee, hiertoe benoemd tot raadsheer commissaris;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 13 december 2011 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en – zonodig – van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;
verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden, dat deze bescheiden ter comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;
verstaat dat de advocaat van [appellante] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [appellante] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 15 november 2011 in bijzijn van de griffier.