4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
4.1. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het Hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 154).
4.2. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.3. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op: “b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.”
4.4. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: “b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;”.
4.5. Ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Awb is de partij die een getuige of deskundige heeft meegebracht of opgeroepen, dan wel aan wie een verslag van een deskundige is uitgebracht, aan deze een vergoeding verschuldigd. Het bij en krachtens de Wts bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4.6. Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wts worden bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vastgesteld voor vergoedingen voor: “a. werkzaamheden ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid.”
4.7. Op grond van artikel 6 van het Bts geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wts, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur, met dien verstande dat het tarief voor vergoedingen van verrichtingen van medische aard het door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarief bedraagt en het tarief voor vergoedingen van verpleging in een zorginstelling het voor deze vergoedingen geldende tarief in de laagste klasse bedraagt.
4.8. In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
4.9. Op grond van artikel 9 van het Bts geldt voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8, een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur.
4.10. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
Beschouwing
4.11. Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbenden in redelijkheid hebben gekozen voor het inroepen van een deskundige. De Ambtenaar bestrijdt dat de hoogte van de kosten redelijk zijn. Hij verwijst daarvoor onder andere naar de taxatietarieven-site en naar de bij zijn hogerberoepschrift gevoegde taxatierapporten waarvan de taxatiekosten lager waren dan de taxatiekosten van B. Daarnaast stelt hij dat twee uren voldoende zijn voor het opstellen van een taxatie.
4.12. Belanghebbenden verwijzen ter onderbouwing van hun stelling dat de kosten van de taxatie markconform zijn onder andere naar de uurtarieven die gemeenten aan taxateurs betalen voor WOZ-taxaties. Daarnaast dient, zo stellen belanghebbenden, de taxateur voor een WOZ-waardering middels een rekenkundige onderbouwing inzicht te geven in de wijze waarop hij aan de hand van de vergelijkingspanden tot de waarde van het onderhavige pand is gekomen. B heeft dit inzicht geboden middels het opmaken van een taxatiekaart. Bij de taxaties die geoffreerd worden op de taxatietarieven-site ontbreekt een dergelijke rekenkundige onderbouwing. B hanteert het uurtarief ook bij cliënten die op declaratiebasis, en dus niet op “no cure no pay”-basis, werken. B heeft marktonderzoek verricht, kadastrale informatie opgevraagd, een taxatiekaart opgesteld en een rapport opgesteld en verzonden. Met deze werkzaamheden zijn in ieder geval drie uur gemoeid geweest.
4.13. Naar het oordeel van het Hof maken belanghebbenden met al hetgeen zij hebben aangedragen aannemelijk, dat de door hen gemaakt taxatiekosten redelijk zijn. De op de internetsite genoemde taxatietarieven zijn onvoldoende bruikbaar, omdat dit taxaties betreffen waarin, zoals belanghebbenden onweersproken hebben gesteld, geen rekenkundige onderbouwing van de waarde is opgenomen. Ook in de door de Ambtenaar overgelegde taxaties ontbreekt een dergelijke rekenkundige onderbouwing. Het is redelijk dat belanghebbenden in een procedure over de Wet WOZ een taxatie laten opmaken waarin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de getaxeerde waarde tot stand komt, ook als deze taxatie niet de goedkoopste is. Daarnaast valt het door B gehanteerde uurtarief tussen de hoogste en laagste uurtarieven die door verschillende gemeenten aan WOZ-taxateurs worden betaald. Met de toelichting maken belanghebbenden tevens aannemelijk, dat het aantal aan de taxatie bestede uren redelijk is.
4.14. De Ambtenaar verdedigt voorts dat de vergoeding per uur, uitgaande van het maximumtarief, de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden, moet weerspiegelen. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. Het Hof heeft bepaald dat het uurtarief van de taxateur in het onderhavige geval redelijk is. Dit uurtarief overstijgt niet het in artikel 6 van het Bts genoemde maximumtarief. Naar het oordeel van het Hof, anders dan dit Hof heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 maart 2011, nummer 10/00323, LJN BQ0621, is de in artikel 6 van het Bts geformuleerde toets gelijk aan de toets van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te weten dat de kosten zelf redelijk moeten zijn. Bij deze redelijkheidstoets speelt de mate waarin de werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een rol. Het Hof vindt voor zijn standpunt dat het Bts geen, van een redelijk uurtarief afwijkend tarief voorschrijft, bevestiging in de Nota van Toelichting op het Bts. Daarin wordt gesproken over marktwerking, waaruit het Hof opmaakt dat voor de te vergoeden tarieven aansluiting wordt gezocht bij de in de markt tot stand gekomen uurtarieven. Daarnaast sluit artikel 6 van het Bts voor verrichtingen van medische aard aan bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarieven. Het Hof wijst het standpunt van de Ambtenaar, dat impliceert dat enkel bij de hoogst wetenschappelijk dan wel de meest bijzondere werkzaamheden het maximum tarief kan worden toegepast, af.
4.15. De Rechtbank heeft daarom terecht een vergoeding van drie uren tegen een uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting toegekend. Nu de overige elementen van de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding niet in geschil zijn, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank in stand laten.