ECLI:NL:GHARN:2011:BU3561

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P11/0187
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. van der Herberg
  • Y.A.J.M. van Kuijck
  • C. Caminada
  • M.G.E. Tervoort
  • R. Poll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel en bevestiging van de verlenging door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2011, die de PIJ-maatregel voor de betrokkene met een jaar had verlengd. De betrokkene, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en verblijvende in [justitiële jeugdinrichting], had verzocht om voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Het hof heeft de stukken in de zaak bestudeerd, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 8 augustus 2011 en de tussenbeslissing van 22 augustus 2011, waarin werd besloten om een getuige-deskundige te horen. Tijdens de zitting op 10 oktober 2011 heeft de getuige-deskundige verklaard dat er nauwelijks veranderingen waren in het perspectiefplan van de betrokkene en dat er nog steeds sprake was van een matig delictgevaar. De advocaat-generaal heeft het standpunt van het openbaar ministerie herhaald en de beslissing van de rechtbank bevestigd.

De verdediging van de betrokkene stelde dat de PIJ-maatregel niet verlengd hoefde te worden, omdat hij al lange tijd buiten de inrichting verbleef en zijn ouders hem konden ondersteunen. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had besloten de PIJ-maatregel te verlengen, omdat de voorwaarden voor verlenging voldaan waren. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat de nieuwe wetgeving, artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, niet van toepassing was op de betrokkene, aangezien deze wetgeving alleen geldt voor jeugdigen die na de inwerkingtreding van de wet tot een PIJ-maatregel zijn veroordeeld. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken en de raden waren buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

PIJ [nummer]
Beslissing d.d. 24 oktober 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [justitiële jeugdinrichting].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2011, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van de zitting in beroep van 8 augustus 2011;
- de tussenbeslissing van het hof van 22 augustus 2011;
- het faxbericht van 5 oktober 2011 van [justitiële jeugdinrichting], met als bijlage het zevende perspectiefplan, rapportageperiode 10 mei 2011 tot 2 augustus 2011.
Het hof heeft ter zitting van 10 oktober 2011 gehoord de betrokkene bijgestaan door zijn raadsvrouw mr M.B. Braanker, advocate te Rotterdam, de advocaat-generaal, mr J.W. Rijkers en de getuige-deskundige, [getuige-deskundige 1].
Overwegingen:
De tussenbeslissing van het hof
Op 22 augustus 2011 heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en, conform het voorwaardelijk geformuleerde verzoek van de raadsvrouw, beslist [getuige-deskundige 1] op te roepen teneinde haar ter zitting van het hof te horen.
Het advies van de getuige-deskundige [getuige-deskundige 1]
Ter zitting heeft de getuige-deskundige verklaard dat het zevende perspectiefplan nauwelijks afwijkt van het zesde perspectiefplan aangezien zich sindsdien bijna geen veranderingen hebben voorgedaan. Thans is nog steeds sprake van een matig delictgevaar. De getuige-deskundige persisteert bij het verlengingsadvies van 12 oktober 2010 en onderschrijft de conclusies van voornoemde perspectiefplannen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De verklaring van de getuige-deskundige geeft geen aanleiding af te wijken van het eerder ter zitting van het hof ingenomen standpunt van het openbaar ministerie. De beslissing van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
Het is niet noodzakelijk de PIJ-maatregel te verlengen. Betrokkene begeeft zich al gedurende lange tijd buiten de poorten van de inrichting. De ouders van betrokkene kunnen hem afdoende ondersteuning bieden. De werkgever van betrokkene is bereid hem een contract aan te bieden indien de maatregel wordt beëindigd. Primair dient de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen. Subsidiair dient het hof rechtsvormend op te treden en de PIJ-maatregel voorwaardelijk te beëindigen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist de PIJ-maatregel te verlengen met een termijn van een jaar. Daarom zal de beslissing waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met verbetering van het volgende.
De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek om voorwaardelijke beëindiging van de maatregel afgewezen. Daarbij is aangehaald dat het nieuwe artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht nog niet in werking was getreden. Dat is inmiddels wel het geval. Dat biedt betrokkene echter geen soelaas: zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geldt dit artikel slechts voor jeugdigen die tot een PIJ-maatregel worden veroordeeld ter zake van feiten die zij hebben gepleegd na de inwerkingtreding van de wet. Overigens ziet het nieuwe zesde lid van artikel 77s Wetboek van Strafrecht op een voorwaardelijke beëindiging na twee jaar van rechtswege tenzij de maatregel wordt verlengd.
De rechtbank heeft de PIJ-maatregel, conform de vordering van de officier van justitie, met een jaar verlengd en het volgende overwogen:
‘De verlenging van de maatregel is mogelijk, omdat bij de veroordeelde tijdens het begaan van de feiten waarvoor de maatregel is opgelegd een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond zoals bedoeld in artikel 77s, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht’.
Aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 77s, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht hoeft slechts te worden getoetst indien er sprake is van een verlenging waardoor de maatregel de duur van vier jaren overstijgt. In casu is van een verlenging waardoor de maatregel de duur van vier jaren overstijgt geen sprake, waardoor verlenging van de maatregel – mits voldaan is aan de criteria als vermeld in artikel 77t, derde lid, eerste en tweede volzin in samenhang met artikel 77s, eerste lid, onder b en c van het Wetboek van Strafrecht – mogelijk is.
Beslissing
Het hof:
Bevestigt de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2011 met betrekking tot de betrokkene [naam], met verbetering van gronden.
Aldus gedaan door
mr E. van der Herberg als voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr C. Caminada als raadsheren,
en M.G.E. Tervoort en drs. R. Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen als griffier,
en op 24 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.