Parketnummer: 21-003930-10
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 28 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 juli 2011, 12 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr P.E. van Zon, advocaat te ‘s - Hertogenbosch, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat de rechtbank heeft verzuimd onderhavig feit (dat volgens de tenlastlegging door de verdachte is begaan toen hij minderjarig was) te splitsen – zodat daarvoor een afzonderlijke straf opgelegd kon
worden – van het tenlastegelegde feit dat ziet op een overval op een slagerij te Boekelo, welk feit de verdachte volgens de tenlastelegging heeft gepleegd toen hij reeds meerderjarig was. Het hof heeft de feiten in hoger beroep alsnog gesplitst. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2010 te Lichtenvoorde, in de gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of een of meer andere medewerker(s)/ster(s) van de firma [firma A], genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag (euro 6835,--), in elk geval van enig geld, geheel of ten dele toebehorende aan de firma [firma A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- (voortdurend) een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] heeft gericht (gehouden) en/of (daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] (onder bedreiging met dat pistool) in een auto en/of (vervolgens) in een kantoor/winkelruimte heeft laten plaats nemen, en/of
- die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen het (boven)been, en/althans het lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of (vervolgens) stevig heeft vast gepakt en/of tegen de grond heeft gewerkt, en/of
- (meermalen) tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, op hen/hem/haar zou schieten/dood zou schieten/door de kop zou schieten, en/althans (telkens) woorden van dreigende aard of strekking, en/of
- de arm(en)/be(e)n(en) van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] met tape heeft vast gebonden en/of laten vast binden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte A] op of omstreeks 26 februari 2010 te Lichtenvoorde, in de gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of een of meer andere medewerker(s)/ster(s) van de firma [firma A], genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag (euro 6835,--), in elk geval van enig geld, geheel of ten dele toebehorende aan de firma [firma A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte A] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte A] en/of zijn mededader(s):
- (voortdurend) een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] heeft gericht (gehouden) en/of (daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] (onder bedreiging met dat pistool) in een auto en/of (vervolgens) in een kantoor/winkelruimte heeft laten plaats nemen, en/of
- die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen het (boven)been, en/althans het lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of (vervolgens) stevig heeft vast gepakt en/of tegen de grond heeft gewerkt, en/of
- (meermalen) tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij verdachte op hen/hem/haar zou schieten/dood zou schieten/door de kop zou schieten, en/althans (telkens) woorden van dreigende aard of strekking, en/of
- de arm(en)/be(e)n(en) van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] met tape heeft vast gebonden en/of laten vast binden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de maand februari 2010, althans op of omstreeks 26 februari 2010 te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre, en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- het pistool, althans het op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, te kopen/ regelen en/of (vervolgens) aan die [medeverdachte A] en/of zijn mededader(s) te geven/ ter beschikking te stellen, en/of
- die [medeverdachte A] en/of zijn mededader(s) informatie te verstrekken met betrekking tot:
* de (kluis)ruimte(n) in en/of de camera('s) bij/rond die firma [firma A]
en/althans de (omgeving van) de plaats van het misdrijf, en/of
* (de namen van) de medewerker(s)/ster(s) die op 26 februari 2010 werkzaam
zou(den) zijn bij die firma [firma A];
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 februari 2010 tot en met 26 april 2010 te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre en/althans/in elk geval in Nederland, (telkens) (een) geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) (telkens) wist dat het (een) door misdrijf verkregen geld betrof;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 februari 2010 tot en met 26 april 2010 te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre en/althans/in elk geval in Nederland, (telkens) (een) geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder primair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van medeplegen van afpersing zoals primair is tenlastegelegd omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht. Er is vrijspraak bepleit.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte willens en wetens nauw en bewust met de medeverdachten heeft samengewerkt bij het plegen van de overval op de [firma A] te Lichtenvoorde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
Voor medeplegen is vereist nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen kan – maar niet noodzakelijkerwijs hoeft te – blijken uit gezamenlijke uitvoeringshandelingen. De nauwe en bewuste samenwerking kan ook blijken uit het (gezamenlijk) voorbereiden van het strafbare feit, waarbij niet steeds is vereist dat de medeplegers allen lijfelijk aanwezig zijn bij de uitvoering van het gepleegde strafbare feit (HR 17 november 1981, NJ 1983/84 en HR 12 februari 2002, NJ 2002/351).
Het hof leidt uit de door de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte B] tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen af dat de verdachte voorafgaand aan de overval informatie over de medewerkers, de beveiliging en de kluis van de [firma A] heeft verstrekt en dat hij ook het pistool – dat tijdens de overval ter afdreiging is gebruikt – aan [medeverdachte A] heeft verschaft. De medeverdachten hebben beiden verklaard dat [medeverdachte A] door tussenkomst van [medeverdachte B] een briefje van de verdachte heeft gekregen waarop de namen stonden van het personeel dat op de dag van de overval bij de [firma A] moest werken. Ook hebben zij beiden verklaard dat de verdachte het pistool heeft gekocht van een persoon die in een BMW zat en dat de verdachte nadien geld heeft ontvangen voor zijn aandeel bij de overval. [Medeverdachte A] heeft verder verklaard dat het initiatief om de [firma A] te overvallen van de verdachte kwam, maar dat de verdachte de overval zelf niet mee kon uitvoeren omdat hij daar als stagiaire werkzaam was. De door de verdachte verstrekte informatie, alsook de verschaffing van het pistool, was cruciaal voor de feitelijke uitvoering van het feit. Bovendien is van groot belang geacht dat de rollen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte A] goeddeels inwisselbaar zijn geweest: de enige reden waarom de verdachte zelf niet aanwezig was bij de uitvoering van de overval was immers gelegen in het risico van herkenning vanwege de omstandigheid dat de verdachte stage liep bij de [firma A].
Verdachtes lijfelijke afwezigheid bij de uitvoering van het delict wordt aldus ruimschoots gecompenseerd door diens betrokkenheid bij de voorbereiding van de overval en was van dien aard dat er sprake was van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders dat verdachte als medepleger van het misdrijf moet worden aangemerkt. Het verweer wordt verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2010 te Lichtenvoorde, in de gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en andere medewerkers van de firma [firma A], genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag (euro 6835,--), toebehorende aan de firma [firma A], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1] heeft gericht gehouden en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1] in een auto en vervolgens in een kantoor heeft laten plaats nemen, en
- die [slachtoffer 2] met kracht tegen het bovenbeen, heeft geschopt en vervolgens stevig heeft vast gepakt en tegen de grond heeft gewerkt, en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij, verdachte, hem door de kop zou schieten, althans woorden van dreigende aard of strekking, en
- de armen/benen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met tape heeft vast gebonden en/of laten vast binden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
Vastgesteld is dat de verdachte ten tijde van het plegen van onderhavig feit 17,5 jaar oud was. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ondanks de minderjarige leeftijd van de verdachte toepassing worden gegeven aan het volwassenenstrafrecht, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. In deze strafzaak is de verdachte in grote mate betrokken geweest bij de voorbereiding en planning van de gewapende overval bij een bedrijf waar de verdachte als stagiaire werkzaam was. De ernst van het gepleegde feit, het nemen van initiatief, het planmatige karakter van het door de verdachte gepleegde feit en het uitvoeren van de voorbereidingshandelingen geven blijk van een persoonlijkheid, die verdachte in staat stelde vaardigheden te ontwikkelen die van dien aard zijn dat het hof daarin aanleiding vindt om artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en de verdachte te berechten volgens het meerderjarigenstrafrecht.
Ten aanzien van de strafoplegging overweegt het hof als volgt.
De bewezenverklaarde afpersing getuigt enerzijds van een schokkende onverschilligheid ten opzichte van de slachtoffers die ten tijde van de afpersing, die werd uitgevoerd door een mededader, collega’s van verdachte waren in het bedrijf waar verdachte 6 maanden stage had gelopen. Verdachte heeft op ernstige wijze misbruik gemaakt van de informatie waarover hij als tijdelijk werknemer van de firma [firma A] beschikte en van het vertrouwen dat in hem gesteld werd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gebeurtenissen diepe indruk maken op slachtoffers en niet zelden leiden tot een trauma dat hen mogelijk hun leven lang parten speelt. In dat licht bezien is de strafoplegging door de rechtbank die het onderhavige feit had gevoegd met een soortgelijke verdenking tegen verdachte, begrijpelijk. Bovendien heeft het hof gelet op de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting waarin voor een enkele overval een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend wordt geacht waarbij wordt opgemerkt dat bij de uitvoering van het strafbare feit een aantal slachtoffers gedurende geruime tijd wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd. Verdachte heeft door zijn ontkennende proceshouding op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn beweegredenen waardoor het hof onmogelijk kan inschatten of er een kans is op herhaling van dergelijke feiten in de toekomst.
Anderzijds was verdachte bijna 18 jaar en jongvolwassen toen hij het feit werd pleegde en heeft het hof kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapportages van de gedragsdeskundigen. Hierin wordt verdachte beschreven als een zwakbegaafde adolescent die wankel in de schoenen staat, sociaal-emotioneel onvolgroeid is en zich uiterst sociaal wenselijk presenteert. Door de ontkennende houding van verdachte kon de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid niet worden beantwoord waardoor het hof het er voor houdt dat het feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit komt geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij kent het hof in het bijzonder betekenis toe aan de niets ontziende en intimiderende wijze waarop de slachtoffers tegemoet zijn getreden. Uitsluitend gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal het hof in het voordeel van verdachte afwijken van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om aan een gedeelte van deze straf voorwaarden te verbinden. Voor zover te zijner tijd aan de orde zal verdachte in het kader van eventueel aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden voorwaarden de mogelijkheid worden geboden om zich opnieuw een volwaardige plaats in de samenleving te verwerven.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [firma A]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.877,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.853,42. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 77b, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de tapeband.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], terzake van het onder primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [firma A]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [firma A], terzake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.877,78 (tweeduizend achthonderdzevenenzeventig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [firma A], een bedrag te betalen van € 2.877,78 (tweeduizend achthonderdzevenenzeventig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 (achtendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr A.J. Smit, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 26 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.