ECLI:NL:GHARN:2011:BU1701

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001607-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat het geld dat de verdachte verworven had, afkomstig was van drugshandel. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006, in Nederland, een gewoonte gemaakt van het witwassen van geld, met een totaalbedrag van 85.595,59 euro. Het hof heeft de getuigenverklaringen van drie getuigen in aanmerking genomen, die bevestigden dat zij cocaïne bij de verdachte hebben gekocht. De verdediging stelde dat het geld afkomstig was van gokwinsten, maar het hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook geoordeeld dat het beslag aan het oordeel van het hof onderworpen is, omdat er geen schriftelijke afstandsverklaring van de verdachte aanwezig was. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen van criminele opbrengsten en de impact daarvan op de legale economie.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001607-09
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 juni 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. V.C. van der Velde, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met
13 november 2006, te [plaats], althans in Nederland, van het plegen vanwitwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, (telkens)
(een) voorwerp(en), te weten (een) bankbiljet(ten)/geld (in totaal 85.595,59 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van die/dat voornoemd(e) voorwerp(en), gebruik gemaakt, terwijl hij (telkens) wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het/die voorwerp(en) (onmiddellijk of middellijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met
13 november 2006, te [plaats], althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) bankbiljet(ten)/geld (in totaal 85.595,59 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) bankbiljet(ten)/geld (in totaal 85.595,59 euro), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat het geld, dan wel het (gehele) geldbedrag afkomstig is van enig drugsgerelateerd feit. Gesteld is dat de verdiende geldbedragen afkomstig zijn van gokwinsten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat
€ 85.595,95, dan wel dat dit gehele bedrag aan de belasting onttrokken is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verweren met betrekking tot het drugsgerelateerde feit
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdiende geld van verdachte afkomstig van enig drugsgerelateerd feit is.
Het hof heeft daarbij onder meer gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 1],
[getuige 2] en [getuige 3]. Alle drie de getuigen verklaren in de ten laste gelegde periode meerdere malen cocaïne bij verdachte te hebben gekocht. Daarnaast stelt het hof vast dat de stelling van de verdediging dat de verdiende geldbedragen afkomstig zijn van gokwinsten niet nader wordt ondersteund door redengevende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft derhalve geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor de bedragen die hij uitgegeven/voorhanden had.
Verweren met betrekking tot belastingontduiking
Nu het hof uitgaat van het feit dat verdachte het geld door middel van drugshandel heeft verdiend, behoeven de gevoerde verweren van de raadsman met betrekking tot belastingontduiking geen bespreking.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006, te [plaats], althans in Nederland, van het plegen vanwitwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten bankbiljetten/geld, verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Overweging omtrent samenloop
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht tussen het ten laste gelegde feit in onderhavige zaak en het ten laste gelegde feit in een tweede strafzaak betreffende verdachte inzake drugshandel. De raadsman heeft het hof verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de in de drugshandelzaak opgelegde straf, nu de ten laste gelegde perioden in beide zaken deels overlap met elkaar hebben en eendaadse samenloop een cumulatie van straffen tracht te voorkomen.
Het hof overweegt hieromtrent dat in beide strafzaken weliswaar sprake is van één en hetzelfde feitencomplex, maar dat niet gesproken kan worden van één feit als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Beide delictsomschrijvingen strekken tot bescherming van verschillende rechtsnormen, zodat niet geconcludeerd kan worden tot eendaadse samenloop.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 november 2006 schuldig gemaakt aan - kortgezegd - gewoontewitwassen. Hij heeft door middel van handel in cocaïne bankbiljetten/geld verdiend en deze voorhanden gehad. Van dit verdiende geld heeft verdachte vervolgens goederen gekocht.
Door aldus te handelen heeft verdachte er aan meegewerkt dat criminele opbrengsten aan het zicht van justitie werden onttrokken, hetgeen een ernstige bedreiging is van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 oktober 2011 blijkt dat verdachte sinds het bewezen verklaarde feit niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Verdachte gaf aan een periode gokverslaafd te zijn geweest. Deze problematiek speelt volgens verdachte inmiddels niet meer. Daarnaast is verdachte sinds enige tijd uit zijn uitkeringssituatie en via een uitzendbureau werkzaam in de transportbranche.
Voorts is vast komen te staan dat er sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep op 24 juni 2009 tot aan de uitspraak van het hof is bijna 2 jaar en 4 maanden verstreken.
Gelet op het vorenstaande, is het hof van oordeel dat een straf die verdere vrijheidsbeneming met zich mee brengt niet (meer) op zijn plaats is. Nu verdachte in onderhavige zaak één dag in voorarrest heeft gezeten, acht het hof de door de advocaat-generaal geëiste straf passend en geboden. Het hof zal derhalve aan verdachte een gevangenisstraf opleggen conform die eis, te weten voor de duur van 36 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
Beslag
De rechtbank heeft zich ten aanzien van de onder de nummers 3 t/m 11 en 21 t/m 38 vermelde voorwerpen op de aangehechte "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" d.d. 4 juni 2009 onthouden van een beslissing, nu verdachte ter terechtzitting van de rechtbank heeft verklaard afstand te doen van deze voorwerpen.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat een door de verdachte ter terechtzitting afgelegde mondelinge verklaring strekkende tot afstand van inbeslaggenomen voorwerpen niet kan gelden als een schriftelijke verklaring van deze strekking als bedoeld in de wet. Het hof stelt vast dat het dossier geen schriftelijke afstandsverklaring van verdachte bevat.
Gelet op het voorgaande, acht het hof - anders dan de rechtbank - het beslag van voornoemde voorwerpen aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof zal derhalve de teruggave gelasten aan de verdachte van de hierboven genoemde voorwerpen, nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 35 (vijfendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de aangehechte "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 4 juni 2009" genoemde voorwerpen vermeld onder de nummers 3 t/m 11 en 21 t/m 38.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. O. Anjewierden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 19 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.