ECLI:NL:GHARN:2011:BT8405

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.994
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van projectleider bij opdrachtverlening in bouwproject

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Synwood B.V. en [A] over de bevoegdheid van [A] als projectleider van [bedrijf X] om een opdracht te geven voor de levering van 104 trappen. Synwood had een opdrachtbevestiging gestuurd naar [bedrijf X], die door [A] voor akkoord was ondertekend. Echter, [A] had geen wettelijke of statutaire bevoegdheid om deze transactie aan te gaan. De rechtbank Almelo heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat Synwood moest bewijzen dat [A] in naam van [bedrijf X] de opdracht had gegeven. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat Synwood niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, wat heeft geleid tot afwijzing van de vordering en veroordeling van Synwood in de proceskosten.

In hoger beroep heeft Synwood betoogd dat zij wel degelijk in haar bewijsopdracht is geslaagd, mede op basis van een schriftonderzoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verweer van [A] gegrond is, namelijk dat Synwood had moeten begrijpen dat [A] niet de juiste volmacht had om de opdracht te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de gang van zaken binnen [bedrijf X] en de rol van [A] als projectleider niet in lijn waren met de bevoegdheid om een dergelijke grote opdracht te geven. Het hof heeft de grieven van Synwood verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van Synwood in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.076.994
(zaaknummer rechtbank 100291)
arrest van de derde civiele kamer van 11 oktober 2011
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Synwood B.V.,
gevestigd te Rijssen, gemeente Rijsssen-Holten,
appellante,
advocaat: H.B.J. Huiskes,
tegen:
[A]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A. van Overbeek de Meyer.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 25 november 2009 en 30 juni 2010, die de rechtbank Almelo tussen appellante (hierna ook te noemen: Synwood) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [A]) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 22 juli 2010;
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord.
3. De vaststaande feiten
3.1 De besloten vennootschap [bedrijf X] te Epe (verder: [bedrijf X]) heeft in de jaren 2006 en 2007 het bouwproject “[project X]” in de gemeente Zwolle uitgevoerd. Het project behelsde de bouw van 78 woningen. Haar werknemer [A] was projectleider op dit werk. [bedrijf X] heeft delen van het werk uitbesteed aan onderaannemers.
3.2 Synwood heeft op 19 april 2007 een opdrachtbevestiging aan [bedrijf X], ter attentie van [A], gestuurd. Daarin bevestigt Synwood dat zij van [bedrijf X] de opdracht heeft ontvangen voor het leveren, monteren en stellen van 104 trappen voor een totaalbedrag van € 81.450,- en met levering in week 21.
3.3 De opdrachtbevestiging is op 11 mei 2007 bij faxbericht, afkomstig van [bedrijf X], voor akkoord ondertekend, aan Synwood teruggestuurd. Synwood stelt in dit geding dat de handtekening (of paraaf) op het faxbericht van [A] is. [A] had geen wettelijke of statutaire bevoegdheid voor het aangaan van een transactie als deze.
3.4 Synwood heeft de 104 trappen vervolgens geproduceerd, maar de levering werd steeds uitgesteld. [getuige 2], hoofd verkoop van Synwood, is daarop op 14 september 2007 naar de bouwplaats in Zwolle gegaan en heeft toen geconstateerd dat een ander bedrijf al trappen had gemonteerd.
3.5 [bedrijf X] heeft [A] op 21 september 2007 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum noemt Norel als dringende reden voor het ontslag dat [A] in zijn functie van projectleider zonder noodzaak en overleg aanzienlijke en vergaande verplichtingen is aangegaan jegens onderaannemer/leverancier [bedrijf Z], zonder dat hij daartoe bevoegd was. [bedrijf X] deelt in de brief mede dat zij als gevolg daarvan door [bedrijf Z] aansprakelijk is gesteld en dat zij [A] aansprakelijk houdt voor de schade voortvloeiend uit het geschil tussen haar en [bedrijf Z]. [bedrijf Z] heeft vervolgens [bedrijf X] voor een rechtbank gedagvaard, waarop [bedrijf X] [A] in vrijwaring heeft opgeroepen.
3.6 Synwood heeft “de situatie [A]” op 25 september 2007 met [bedrijf X] besproken en [bedrijf X] bij brief van dezelfde datum aansprakelijk gesteld voor de door haar gemaakte kosten.
3.7 Synwood heeft [bedrijf X] vervolgens bij brief van 10 oktober 2007, samengevat, medegedeeld dat zij op 19 april 2007 van haar de opdracht heeft gekregen voor levering van de 104 trappen, dat zij daarvoor op 11 mei 2007 per fax een ondertekende opdracht heeft ontvangen en dat haar medewerker [getuige 2] in september 2007 heeft geconstateerd dat de trappen al door een ander bedrijf, [bedrijf Y], waren gemonteerd. In de brief neemt Synwood het standpunt in dat [A] als projectleider op het project was aangesteld en als zodanig bevoegd was om [bedrijf X] te vertegenwoordigen.
3.8 [bedrijf X] heeft [A] bij brief van 17 oktober 2007 medegedeeld dat na het ontslag op staande voet van 21 september 2007 een andere, vergelijkbare kwestie aan het licht is gekomen, te weten dat [A] als projectleider onbevoegd een verplichting is aangegaan met Synwood, waarbij Synwood stelt dat sprake is van een opdracht (van [bedrijf X]) met een waarde van € 81.450,-. [bedrijf X] stelt in de brief [A] aansprakelijk voor alle schade voortvloeiend uit het geschil tussen haar en Synwood.
3.9 [bedrijf X] heeft Synwood bij brief van 1 november 2007 onder meer laten weten dat de opdrachtbevestiging van 19 april 2007 haar onbekend is, dat [A] als projectleider niet bevoegd was haar te vertegenwoordigingen, en dat de krul/handtekening geplaatst op het faxbericht van 11 mei 2007 ook niet van [A] is.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Synwood vordert veroordeling van [A] tot betaling van € 81.450,- met de wettelijke rente genoemd in art. 6:119a BW vanaf de inleidende dagvaarding en veroordeling van [A] in de kosten van het geding, inclusief de beslagkosten. Zij grondt de vordering op de stelling dat [A] door bij het faxbericht van 11 mei 2007 de opdrachtbevestiging van 19 april 2007 voor akkoord te ondertekenen haar in naam van [bedrijf X] de opdracht heeft gegeven voor de levering van 104 trappen voor het onder 3.1 genoemde project en dat later is gebleken dat hij daartoe niet bevoegd was. [A] ontkent dat hij dat faxbericht voor akkoord heeft ondertekend en betwist de vordering gemotiveerd.
4.2 De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 25 november 2009 vastgesteld dat de vordering erop is gebaseerd dat [A] dient in te staan voor zijn volmacht in de zin van art 3:70 BW. Zij heeft vervolgens Synwood opgedragen te bewijzen dat [A] in naam van [bedrijf X] aan Synwood opdracht tot levering heeft gegeven. Voor het geval Synwood zou slagen in haar bewijsopdracht heeft de rechtbank, om redenen van proceseconomie, [A] opgedragen te bewijzen dat het bij Synwood bekend was dat uitsluitend de heer [getuige 6], adjunct-directeur commerciële zaken bij [bedrijf X], bevoegd was om contractuele verplichtingen aan te gaan. Deze beslissingen zijn in hoger beroep niet bestreden.
4.3 De rechtbank heeft in het kader van deze bewijsopdrachten zes getuigen gehoord, namelijk [getuige 1] (statutair directeur van Synwood), [getuige 2] (hoofd verkoop van Synwood), [getuige 3] (bedrijfsleider van Synwood) en [getuige 4] (voormalig productieleider van Synwood) aan de zijde van Synwood en [getuige 5] (voormalig uitvoerder van [bedrijf X]) en [getuige 6] (hoofd inkoop van [bedrijf X]) aan de zijde van [A]. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 30 juni 2010 beslist dat Synwood niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, om die reden de aan [A] gegeven bewijsopdracht onbesproken gelaten en de vordering afgewezen met veroordeling van Synwood in de proceskosten.
4.4 Synwood betoogt met haar grieven dat zij wel in het haar opgedragen bewijs geslaagd moet worden geacht, mede gelet op de uitkomst van het in haar opdracht door Algemeen Grafologisch Bureau De Monchy c.s. in november 2010 verrichte schriftonderzoek, waarvan zij het rapport bij memorie van grieven in het geding brengt. [A] blijft dat betwisten en voert onder meer aan dat De Monchy nu juist tot de conclusie komt dat geen steun bestaat voor de opvatting dat de betwiste handtekeningen/parafen op de documenten door Synwood genummerd 11 en 12 (te weten: de opdrachtbevestiging van 19 april 2007 respectievelijk de voor akkoord ondertekende tekeningen de dato 24 april 2007) geproduceerd zijn door de persoon die het vergelijkingsmateriaal heeft vervaardigd.
4.5 Het hof laat in het midden of Synwood thans in het haar opgedragen bewijs geslaagd kan worden geacht, omdat het hof het bevrijdende verweer van [A], dat Synwood behoorde te begrijpen dat hij geen toereikende volmacht voor deze order had, gegrond acht. [A] heeft dit in eerste aanleg met zoveel woorden aangevoerd bij conclusie van dupliek (onder 11), conclusie na getuigenverhoor (onder 11) en bij pleidooi in eerste aanleg (pleitnota blz. 3). Hij heeft dit verweer in hoger beroep gehandhaafd. [A] stelt in dit verband onder meer dat het onbestaanbaar is dat een willekeurige werknemer verplichtingen voor een bedrag van meer dan € 80.000,- zou kunnen aangaan respectievelijk dat Synwood behoorde te weten dat dat [A] niet bevoegd was om de opdrachtbevestiging te ondertekenen.
4.6 Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Uit de, op dit punt niet door Synwood weersproken, getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 6] en de schriftelijke verklaring van [getuige 2] van 22 oktober 2008 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat [getuige 2], als hoofd verkoop van Synwood, al in het begin van het jaar 2006 contact heeft gehad met [getuige 6] en [A] over offertes van Synwood voor het leveren van kozijnen, trappen en daken voor het bouwproject in Zwolle. [getuige 6] verklaart als getuige dat hij ergens in 2006, bij het begin van de aanbesteding van de 78 woningen, contact heeft gehad met [getuige 2], de verkoper van Synwood, en wel op diens verzoek. [getuige 6] zet in zijn getuigenverklaring uiteen welke vertegenwoordigingsbevoegdheid [A] en hij bij [bedrijf X] hadden. Hij verklaart onder meer dat de gang van zaken met offertes is dat de projectleider samen met de werkvoorbereider de binnengekomen offertes vergelijkt, de offertespiegel opmaakt en vervolgens aan hem, als hoofd inkoop, voorlegt en dat hij vervolgens bepaalt aan wie de opdracht wordt gegund. Dat gaat volgens [getuige 6] nooit anders. Een uitvoerder en een projectleider kunnen tot een zeer beperkt bedrag zelfstandig inkopen, aldus [getuige 6]. Verder is volgens [getuige 6] in het bedrijf aan iedereen bekend dat [bedrijf X] een centrale inkoop heeft en kunnen mensen van buiten het bedrijf dat via de Kamer van Koophandel gewaar worden. Hij verklaart tevens dat hij zich niet kan herinneren of hij de gang van zaken betreffende de inkoop bij [bedrijf X] destijds met [getuige 2] heeft besproken. Uit de schriftelijke verklaring van [getuige 2] van 22 oktober 2008 volgt dat hem bekend was dat [getuige 6] bij [bedrijf X] de functie van inkoper (hoofd inkoop) had en [A] de functie van projectleider. In die verklaring van [getuige 2] is verder onder meer te lezen dat [getuige 6] ten aanzien van de offerte daken eerst zekerheid wilde hebben van Jans Dak, een concurrent van Synwood, voordat hij, [getuige 6], zou aanbesteden, en dat toen een en ander duidelijk was, [getuige 2] een gesprek met [getuige 6] en [A] heeft gehad waarbij hem, [getuige 2], werd verteld dat [bedrijf X] de kappen niet bij Synwood ging kopen.
4.7 Uit deze feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat Synwood had behoren te begrijpen dat de projectleider [A] niet bevoegd was om namens [bedrijf X] een opdracht als die met betrekking tot de 104 trappen, voor een bedrag van € 81.450,- exclusief btw, te geven. Dat geldt ook, wanneer [getuige 6] de hiervoor genoemde gang van zaken bij [bedrijf X] in het voorjaar van 2006 niet met [getuige 2] heeft besproken. De door [getuige 6] geschetste taak- en bevoegdheidsverdeling van hem als hoofd inkoop en van [A] als projectleider binnen een bedrijf als dat van [bedrijf X] is immers niet ongebruikelijk. Daar komt het volgende bij. Het feit dat [getuige 2] als hoofd verkoop van Synwood in het begin van 2006 voor een eventueel van [bedrijf X] te verkrijgen opdracht contact heeft gezocht met [getuige 6] duidt er al op dat hem bekend was dat [getuige 6] bij [bedrijf X] een centrale positie bij de inkoop innam. Uit de onder 4.6. slot, aangehaalde schriftelijke verklaring van [getuige 2] volgt verder dat hem tevens bekend was dat [getuige 6] degene was die namens [bedrijf X] de opdracht voor de daken zou geven. Zonder deugdelijke toelichting, die Synwood niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom Synwood kon menen dat voor de order met betrekking tot de 104 trappen [A] zelfstandig bevoegd zou zijn. Dat geldt ook, wanneer het hof als vaststaand zou aannemen dat Synwood na het gesprek, dat [getuige 2] in het begin van 2006 met [getuige 6] en [A] heeft gevoerd, alleen nog met de laatste contact heeft gehad over de order met betrekking tot de trappen. Die gang van zaken past immers in de door [getuige 6] uiteengezette taak- en bevoegdheidsverdeling bij [bedrijf X].
4.8 Synwood heeft bij pleidooi in eerste aanleg aangevoerd dat het in de bouw niet ongebruikelijk is dat projectleiders voor bepaalde werken of onderdelen offertes inwinnen en ervoor zorgen dat een opdracht wordt gegeven. Daaruit volgt echter niet dat die projectleiders ook zelfstandig bevoegd zijn zulke opdrachten vervolgens ook te geven. Verder geldt gelet op het onder 4.7 overwogene dat [getuige 2], en daarmee Synwood, in het geval van [bedrijf X] beter moest weten.
4.9 Synwood heeft bewijs van haar stellingen aangeboden door als nieuwe getuigen te laten horen [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9] en [getuige 10]. Het hof acht dit aanbod niet terzake dienend en gaat eraan voorbij. De verklaring van [getuige 7] heeft klaarblijkelijk betrekking op het in het geding gebrachte schriftonderzoek. Uit het voorgaande volgt dat het hof in het midden kan laten of [A] de onderzochte geschriften heeft ondertekend of geparafeerd. [getuige 8], [getuige 10] en [getuige 9] worden kennelijk als getuige voorgedragen ten bewijze van de stelling dat [A] een pathologische leugenaar (memorie van grieven bladzijde 5) is en/of om te verklaren over de bespreking die op 11 januari 2011 heeft plaats gehad ten kantore van [bedrijf X], waarvan Synwood het verslag bij memorie van grieven in het geding heeft gebracht. Uit het verslag volgt dat de bespreking op verzoek van de directeur van Synwood, [getuige 1], is belegd om, kort gezegd, meer inzicht te verkrijgen in de handelwijze van [A] in deze zaak. De door deze getuigen over de leugenachtigheid van [A] en/of het op 11 januari 2011 besprokene af te leggen verklaringen kunnen echter niet afdoen aan wat het hof onder 4.6, 4.7 en 4.8 heeft overwogen. Hun verhoor als getuige dient daarom achterwege te blijven.
5. Slotsom
De grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen met veroordeling van Synwood, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 30 juni 2010;
veroordeelt Synwood in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] begroot op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 649,- voor griffierecht;
verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.H. van Ginkel, V. van den Brink en Ch.E. Bethlem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2011.