ECLI:NL:GHARN:2011:BT8254

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001978-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onjuiste aangifte inkomstenbelasting door winnaar Staatsloterij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte, een winnaar van de Staatsloterij, had geen aangifte inkomstenbelasting gedaan over zijn gewonnen prijs, omdat hij ervan overtuigd was dat deze belastingvrij was, zoals hem door de directeur van de Staatsloterij was verteld. Daarnaast meende hij dat zijn buitenlandse advocaat de fiscale verplichtingen zou regelen en dat hij niet op de hoogte was van de omvang van zijn vermogen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangifte had gedaan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een werkstraf op van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, vanwege de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had aangetoond dat hij op goede gronden kon vertrouwen op de mededelingen van de directeur van de Staatsloterij en dat hij bewust de kans had aanvaard dat hij een onjuiste aangifte deed. De zaak benadrukt de verplichting van belastingplichtigen om hun vermogen correct op te geven, ongeacht de adviezen die zij ontvangen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001978-09
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 4 augustus 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres en woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.W. Knottenbelt, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 21 maart 2004 tot en met 9 juli 2005, in de gemeente(n) [A] en/of [E], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 2003 en/of 2004, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over die/dat ja(a)r(en) en/of in de elektronische aangifte(n) betreffende die/dat ja(a)r(en) (telkens) een te laag belastbaar inkomen, was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat verdachte niet opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan. Ten aanzien van het onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003 heeft hij hiertoe aangevoerd dat verdachte erop mocht vertrouwen dat hij over het jaar 2003 geen aangifte inkomstenbelasting hoefde te doen omdat de directeur van de Staatloterij hem had gezegd dat de gewonnen prijs belastingvrij was.
Ten aanzien van het onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ervan uit kon en mocht gaan dat hij zijn vermogen in [buitenland] niet hoefde op te geven, omdat hij in de veronderstelling was dat zijn [buitenladse] advocaat dat zou doen. Verdachte heeft daar ter terechtzitting van het hof zelf nog aan toegevoegd dat hij zijn vermogen in [buitenland] ook niet heeft opgegeven omdat hij niet wist hoeveel zijn vermogen was.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat verdachte omtrent het al dan niet moeten doen van een aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003 advies heeft ingewonnen van een persoon, een fiscalist, aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen. Dat en op grond waarvan verdachte op goede gronden kon of mocht menen dat de directeur van de Staatsloterij zo’n persoon was en meer in het bijzonder dat de mededeling van die directeur dat de gewonnen prijs belastingvrij was betrekking had op vermogensrendementsheffing in het kader van de inkomstenbelasting – en niet slechts op de kansspelbelasting - , is niet aannemelijk gemaakt en ligt ook niet voor de hand. Dat hij van mening was dat de prijs belastingvrij was met betrekking tot de inkomstenbelasting ontsloeg verdachte derhalve niet van de plicht de uit de prijs voortvloeiende vermogensbestanddelen –desnoods onder vermelding van zijn zienswijze- te vermelden bij de relevante posten op zijn aangifte inkomstenbelasting 2003. Het hof is van oordeel dat verdachte door zulks niet te doen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een onjuiste aangifte deed.
Ten aanzien van het jaar 2004 is het hof van oordeel dat verdachte, hoewel wellicht niet op de hoogte van de precieze omvang van zijn vermogen, wist dat er meer vermogen was dan hij heeft opgegeven en dat hij dat meerdere bewust buiten zijn aangifte heeft gelaten. Hij heeft derhalve opzettelijk onjuist aangifte gedaan. Ten aanzien van het verweer van verdachte dat hij er vanuit ging dat zijn [buitenlandse] advocaat/zaakwaarnemer de fiscale aspecten van zijn vermogen in [buitenland] zou regelen is het hof van oordeel dat verdachte niet heeft aangevoerd noch het hof anderszins is gebleken, dat hij deze advocaat een expliciet advies heeft gevraagd en van hem verkregen met betrekking tot het doen van aangifte inkomstenbelasting in Nederland. Reeds om die reden kan in het midden blijven of deze advocaat een persoon zou betreffen aan wie in het kader van de hier relevante fiscale regelgeving zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van zijn visie mocht vertrouwen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer en komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 21 maart 2004 tot en met 9 juli 2005, in de gemeente(n) [A] en/of [E], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 2003 en/of 2004, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over die/dat ja(a)r(en) en/of in de elektronische aangifte(n) betreffende die/dat ja(a)r(en) (telkens) een te laag belastbaar inkomen, was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk onjuist verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de redelijke termijn in hoger beroep wordt het volgende overwogen.
Bij de beoordeling van de redelijkheid van de termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de behandeling van de strafzaak dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren na het moment dat verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Verdachte heeft op 4 augustus 2009 hoger beroep ingesteld. Dit arrest is gedateerd 14 oktober 2011, ruim 2 jaar en 2 maanden na het instellen van het hoger beroep. Bovengenoemde bijzondere omstandigheden zijn in deze zaak niet aanwezig. Derhalve is in de appelfase de redelijke termijn overschreden.
Vanwege de ernst van de feiten is in beginsel een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uur passend. Mede in verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal 60 uur van deze werkstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.W.M. Elders, voorzitter,
mr. A.E. Harteveld en mr. P. van Kesteren, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, griffier,
en op 14 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Elders is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.