ECLI:NL:GHARN:2011:BT7495

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.592/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van een lid uit het lidmaatschap van een jachtvereniging en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de ontzetting van een lid uit het lidmaatschap van de Wildbeheerheid Jachtvereniging Kampen (WBE). De appellant, WBE, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het besluit tot ontzetting van de geïntimeerde, die van 1975 tot 31 maart 2009 lid was van de vereniging, werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de ontzetting niet rechtsgeldig was, omdat WBE niet had aangetoond dat de geïntimeerde in strijd met de statuten had gehandeld of de vereniging onredelijk had benadeeld.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 20 december 2010, waarin WBE verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen. WBE voerde aan dat de geïntimeerde niet de juiste procedure had gevolgd door bezwaar te maken bij het bestuur in plaats van beroep aan te tekenen bij de algemene vergadering, zoals voorgeschreven in de statuten.

Het hof heeft de grieven van WBE beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ontzetting niet rechtsgeldig was. Het hof concludeerde dat WBE niet voldoende had aangetoond dat de geïntimeerde in strijd met de statuten had gehandeld. De grieven van WBE werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij WBE werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het ontzetten van een lid uit een vereniging en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor dergelijke besluiten.

Uitspraak

Arrest d.d. 11 oktober 2011
Zaaknummer 200.079.592/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Wildbeheerheid Jachtvereniging Kampen,
gevestigd te Kampen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: WBE,
advocaat: mr. N.S. Commijs, kantoorhoudende te Zwolle,
namens wie mr. H.J.F. Dullemond, advocaat, eveneens
kantoorhoudende te Zwolle, heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Kampen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. T.W. van der Leij, kantoorhoudende te Waalwijk.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 13 oktober 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, hierna te noemen de rechtbank, aan welk vonnis het LJN-nummer BR3090 is toegekend.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 december 2010 is door WBE hoger beroep ingesteld van het genoemd vonnis, hierna te noemen het beroepen vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 januari 2011.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
''te vernietigen het op 13 oktober 2010 tussen partijen gewezen vonnis en, opnieuw rechtdoende:
1. geïntimeerde in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze hem te ontzeggen;
II. geïntimeerde - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen om aan appellante te betalen de volgens het gebruikelijk tarief te begroten bijdragen in de proceskosten van beide instanties, daaronder begrepen een post voor nasalaris.'
WBE heeft onder overlegging van producties een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] onder overlegging van producties verweer gevoerd met als conclusie:
'appellante in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans het door haar gevorderde als zijnde ongegrond en/of onbewezen aan haar te ontzeggen, zulks onder bekrachtiging van het vonnis dat in eerste instantie op 13 oktober 2010 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad tussen partijen gewezen werd, alsmede appellante bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van deze beroepsprocedure.'
Vervolgens heeft WBE de zaak doen bepleiten onder overlegging van een pleitnota door haar advocaat; [geïntimeerde] heeft de zaak zelf bepleit zonder overlegging van een pleitnota.
Ten slotte is met instemming van partijen bepaald dat recht zal worden gedaan op het door WBE ingezonden pleitdossier en is een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
WBE heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten:
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld of anderszins bezwaar gemaakt, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan onder aanvulling van enkele feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
2. De vaststaande feiten zijn de volgende:
(i) De WBE is conform de Flora- en Faunawet belast met het wildbeheer op aan haar toegewezen gronden in de gemeente Kampen.
(ii) [geïntimeerde] was van 1975 tot 31 maart 2009 lid van de WBE.
(iii) In de statuten van de WBE is onder meer bepaald:
‘EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP
Artikel 9
(…)
8. Ontzetting van het lidmaatschap geschiedt door het bestuur. Betrokkene wordt van een besluit tot ontzetting bij aangetekende brief in kennis gesteld.
9. Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
10. Als grond voor ontzetting geldt in ieder geval overtreding van de bepalingen van de Jacht- of Vogelwet, het niet handelen conform de jachtafspraken of het anderszins onduldbare schade toebrengen aan de belangen van de vereniging.
11. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen vier weken na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het bestuur bevoegd de betrokkene te schorsen. De schorsing vervalt indien een algemene vergadering niet binnen twee maanden na datum van de schorsing, de opzegging of ontzetting heeft bekrachtigd en kan niet worden verlengd.
(…)
VOORZITTERSCHAP. NOTULEN.
Artikel 20.
1. De algemene vergaderingen worden geleid door de voorzitter van de vereniging of zijn plaatsvervanger. Ontbreken de voorzitter en zijn plaatsvervanger, dan treedt één van de andere bestuursleden door het bestuur aan te wijzen als voorzitter op. Wordt ook op deze wijze niet in het voorzitterschap voorzien, dan voorziet de vergadering daarin zelf.
(…)
BIJEENROEPING ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 22.
1. De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur. De oproeping geschiedt schriftelijk aan de adressen van de leden en de aspirant-leden door verzending van de convocaties. De termijn voor de oproeping bedraagt ten minste zeven dagen.'
(iv) De voorzitter van het bestuur van de WBE heeft in een brief aan de leden van 4 augustus 2008 onder meer het volgende geschreven:
'Algemeen
(…)
1. Het genot van de jacht wordt door de WBE gehuurd van de NV Kampereiland (gemeente Kampen) en aan de leden volgens de regels van de statuten verdeeld.
2. Het schadebestrijden, van dieren die niet bejaagd mogen worden volgens de F&F wet, kan alleen gebeuren door jachtaktehouders op basis van een grondgebruikersverklaring. Onze WBE heeft van de meeste grondgebruikers op Kampereiland zulk een verklaring en geeft door middel van een ontheffing van de FBE (Prov. Overijssel) aan haar leden en zonodig de jachtopziener toestemming om de overzomerende- en overwinterende ganzen, met ondersteuning van het geweer, deze te verjagen om landbouwschade te voorkomen.
3. (...)
4. (...)
5. Leden zijn tot op dit moment noch statutair noch op andere wijze verplicht om naast het genot van de jacht ook schade te bestrijden via een door de WBE verstrekte ontheffing.
(…)
Afspraken
(…)
c. De heer [geïntimeerde] zal in ieder geval op dinsdag en woensdag in het veld zijn om actief schade te bestrijden.
(…).'
(v) Bij brief van 25 februari 2009 is namens het bestuur van de WBE aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:
'Hierbij delen wij u mede dat het bestuur op 21 februari jl. in haar vergadering heeft besloten, u per 31 maart 2009 te ontzetten uit het lidmaatschap van de WBE-jachtvereniging kampen (hierna te noemen WBE).
Dit besluit is genomen op grond van artikel 9, leden 8. 9 en 10 van de statuten van de WBE.
Het bestuur is van mening dat u in redelijkheid niet langer lid kunt blijven van de vereniging, omdat u haar belangen schaadt en de gemaakte afspraken met het bestuur niet nakomt.
Enkele feiten
1. U weigerde in eerste instantie, zoals u aangaf op 21 juli, schade te bestrijden. Dit is uw goed recht, mits u dat vooraf kenbaar maakt aan het bestuur. Uw argumentatie dat niet de grondgebruiker maar u zelf bepaalt wat u doet betreffende schadebestrijding van overzomerende ganzen, is een totaal ongegrond argument.
2. Op of rond 14 juli jl. hebt u de jachtopziener, die in opdracht van het bestuur wel schade bestreed, op zeer onheuse wijze bejegend, alsook een lid van de WBE dat de jachtopziener vergezelde.
3. Door uw handelen de laatste jaren wilden drie grondgebruikers u de toegang weigeren op door hen in gebruik zijnde landerijen, ook voor de jacht in het kader van de Flora & Faunawet (F&F-wet). De voorzitter van de WBE heeft naar deze grondgebruikers toe aangegeven dat dit op voorhand niet mogelijk was.
4. Drie grondgebruikers hebben middels een schrijven in januari jl. aangegeven u niet meer in het veld te willen hebben om schade te bestrijden (...).
5. Op 21 juli jl. hebben we afspraken gemaakt. U beloofde dat u actief twee keer per week alsnog ganzenschade zou bestrijden. Zowel het signaal van de grondgebruikers als uw verplichte rapportage van de FBE Overijssel geven er geen blijk van dat u dit ook inderdaad gedaan hebt (...).
6. Op 4 oktober jl. heeft u gemeld aan de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat u de hele periode van 1 april tot 1 oktober 2008 geen gans heeft geschoten. Uw rapportageformulier gaf aan dat u toen niet de waarheid sprak.
Verder overwegende dat:
• u hebt gehandeld in strijd met de verleende ontheffing van de WBE/FBE;
• u de gemaakte afspraken met het bestuur niet bent nagekomen;
• u ons op basis van onwaarheden hebt geïnformeerd;
• terzijde ook is aangegeven dat u eerder een boete van de WBE hebt gehad wegens een overtreding van de ontheffingsvoorwaarden in het kader van de schadebestrijding, van overwinterende ganzen, waarvoor u ook bent veroordeeld, door de Rechtbank Zwolle-Lelystad maar dan in het kader van de F&F wet.
• tevens terzijde is aangegeven dat u in een geschil in de combinatie 3-4 niet constructief wilde meewerken bij de bemiddeling door een onafhankelijke persoon die door het bestuur daarvoor was gevraagd.
(...)'
(vi) [geïntimeerde] heeft in een brief van 19 maart 2009 bij het bestuur van de WBE bezwaar gemaakt tegen het besluit om hem uit zijn lidmaatschap te ontzetten.
(vii) In een brief van 27 maart 2009 heeft het bestuur van de WBE alle leden van de WBE opgeroepen voor een algemene ledenvergadering op 6 april 2009 en voorts onder meer geschreven:
'Op deze Algemene ledenvergadering zal u nader worden ingelicht over het bestuursbesluit betreffende de ontzetting uit het lidmaatschap conform de statuten van
de heer [geïntimeerde] (...).
De heer [geïntimeerde] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen 4 weken na ontvangst in beroep te gaan bij de Algemene ledenvergadering.
Wel is er een brief gedateerd 19-03-2009, bij het bestuur binnengekomen van mevrouw Mr. M.C. van de Leur, waarin zij namens dhr. [geïntimeerde] het bestuursbesluit aanvecht.
(...)
De inhoud van de brief is geen aanleiding geweest om als bestuur bij elkaar te komen en ons standpunt te veranderen. (...)
We doen een dringend beroep op u, om op deze ledenvergadering aanwezig te zijn, want de besluitvorming van de leden, of het bestuur dhr. [geïntimeerde] al dan niet terecht het lidmaatschap heeft ontzet, kan verregaande gevolgen hebben voor de toekomst van de
WBE.'
(viii) Tijdens de algemene ledenvergadering van WBE op 6 april 2009 is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar tegen het bestuursbesluit toe te lichten. Vervolgens hebben de leden gestemd over bekrachtiging van genoemd bestuursbesluit.
Het proces-verbaal van de stemming vermeldt:
‘Uitslag van de stemming
Aanwezig zijn 23 leden, waarvan er 23 aan de stemming deelnemen. Deze zijn allen stemgerechtigd. De heer [geïntimeerde] neemt geen deel aan de stemming. De stemming geschiedt schriftelijk.
De uitslag van de stemming is als volgt.
• Totaal uitgebracht stemmen: 23
• Voor bekrachtiging van het bestuursbesluit van 21 februari 2009 15
• Tegen bekrachtiging van het bestuursbesluit 6
• Blanco stemmen 2
De stemmingscommissie is unaniem over de uitslag van de stemming. De voorzitter heeft de adviseur van de heer [geïntimeerde], mevrouw Van de Leur, inzage gegeven in de stembriefjes. Zij heeft aangegeven dat zij instemt met de telling van de stemmen.'
De vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiser:
3. [geïntimeerde] heeft als oorspronkelijk eiser gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 21 februari 2009 tot ontzetting van hem uit het lidmaatschap van WBE te vernietigen en WBE te veroordelen deze vernietiging te gehengen en te gedogen, met veroordeling van WBE in kosten van het geding
De beslissing in eerste aanleg:
4. De rechtbank heeft bij het beroepen vonnis overeenkomstig het gevorderde beslist.
Met betrekking tot grief 1:
5. Blijkens de toelichting op grief 1 tracht WBE met deze grief in de eerste plaats ingang te doen vinden de redenering dat [geïntimeerde] in zijn vorderingen als oorspronkelijk eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op de grond dat [geïntimeerde] in plaats van in beroep te gaan bij de algemene vergadering van het litigieuze besluit tot ontzetting, als voorzien in art. 9 lid 11 van de statuten van WBE, bij het bestuur daartegen bezwaar heeft gemaakt.
6. Het hof kan WBE in die gedachtegang niet volgen. In de eerste plaats kan immers worden vastgesteld dat het gebruik van de term 'bezwaar' in plaats van 'beroep' blijkens de verdere gang van zaken op dit punt niet tot enig misverstand aanleiding heeft gegeven. Aangezien het bestuur blijkens art. 22 lid 1 eerste zin van de statuten in beginsel de algemene vergadering bijeenroept en blijkens art. 20 lid 1 eerste zin in beginsel de voorzitter van het bestuur van WBE haar leidt, is het aanvaardbaar dat [geïntimeerde] van het litigieuze besluit tot ontzettting beroep aantekende op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
7. Voorts stelt WBE zich - naar het hof begrijpt - op het standpunt dat [geïntimeerde] niet de bevoegdheid toekomt om vernietiging van het eerder genoemde besluit tot ontzetting te vorderen, maar, zo daar gronden voor zouden bestaan, enkel van het besluit van de algemene vergadering van 6 april 2009 tot bekrachtiging van het ligieuze besluit tot ontzetting.
8. Het hof is van oordeel dat de tot vernietiging strekkende vordering van [geïntimeerde] aldus is te verstaan - en naar het oordeel van het hof ook zo door WBE kan en moet worden verstaan en bovendien is verstaan - dat zij strekt tot vernietiging tot het litigieuze besluit tot ontzetting en - als sequeel daarvan - het eerder genoemde besluit van de algemene vergadering tot bekrachtiging ervan. Het hof acht zulks ook in de toewijzing door de rechtbank van het door [geïntimeerde] op dit punt gevorderde besloten.
9. Grief 1 faalt derhalve.
Met betrekking tot grief 2 (gedeeltelijk):
10. Met deze grief wordt in hoger beroep onder meer aan de orde gesteld de aard van de rechterlijke toetsing bij een beroep op de vernietigbaarheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon op grond van het bepaalde in art. 2:15 lid 1 onder b BW. Art. 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW houdt in dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 2:8 BW.
11. Hof overweegt daaromtrent het volgende.
12. De rechterlijke toetsing van besluiten aan de redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in art. 2:15 lid 1 onder b BW, dient een marginale toetsing te zijn. Het gaat daarbij om de vraag of, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 van het beroepen vonnis terecht heeft overwogen, het bestuur bij de afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen.
13. Voor zover WBE met de grief wenst te betogen dat de rechtbank een verkeerde toetsingsmaatstaf tot uitgangspunt zou hebben genomen, faalt het derhalve.
Met betrekking tot de grieven 2 (voor het overige), 3 en 4:
14. Deze grieven stellen aan de orde de vraag of het litigieuze besluit tot ontzetting al dan niet vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door art. 2:8 BW worden geëist. Het daaromtrent in de statuten bepaalde is overeenstemming met deze bepaling.
15. Voorop gesteld moet worden dat ingevolge art. 2:35 lid 3 BW ontzetting van een lid uit diens lidmaatschap van een vereniging alleen kan worden uitgesproken, wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
16. Het hof constateert dat WBE niet alleen in eerste aanleg, zoals ook de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 van het beroepen vonnis heeft geoordeeld, maar ook in hoger beroep niet, althans niet voldoende heeft geconcretiseerd, in welk opzicht [geïntimeerde] in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van WBE zou hebben gehandeld. WBE heeft geen bepalingen van de statuten of van enig reglement genoemd en evenmin bepaalde besluiten, in strijd waarmee [geïntimeerde] zou hebben gehandeld. Ook bij pleidooi is desgevraagd geen verduidelijking in dit opzicht gegeven.
17. Resteert te onderzoeken of [geïntimeerde] de vereniging onredelijk heeft benadeeld. Het hof stelt vast dat in hoger beroep geen wezenlijk andere gezichtspunten aan de orde zijn geweest dan die de rechtbank in eerste aanleg te licht heeft bevonden om tot de gevolgtrekking te komen dat [geïntimeerde] de vereniging onredelijk heeft benadeeld, zodat het hof de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 van het beroepen vonnis gegeven motivering tot de zijne maakt. Het hof voegt daaraan nog toe dat ook desgevraagd bij pleidooi de inhoud van de afspraak van 21 juli 2008 niet zodanig is verduidelijkt dat de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat [geïntimeerde] zich bij die afspraak heeft verbonden om uitsluitend of bij voorkeur het middel van afschot te hanteren.
18. De grieven 2 (voor het overige), 3 en 4 treffen derhalve evenmin doel.
Met betrekking tot grief 5:
19. Met grief 5 komt WBE op tegen het oordeel van de rechtbank dat de overige in het onderhavige geval spelende omstandigheden met betrekking tot de ontzetting van [geïntimeerde] gemotiveerd zijn weersproken en dat WBE heeft nagelaten heeft andere feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat WBE onduldbare schade heeft geleden.
20. Het hof leest in grief 5 en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank in rechtsoverweging 4.10 van het beroepen vonnis gemotiveerd zijn verworpen. Het hof neemt daarom die motivering over.
21. Grief 5 leidt derhalve ook niet tot het beoogde doel.
De slotsom.
22. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van WBE als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde]. De kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven (tarief II, 1 pt. à € 894).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
veroordeelt WBE in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 284,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, K.M. Makkinga en R.Ch. Verschuur, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.