Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001996-06
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 augustus 2006 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 oktober 2009, 16 juni 2010, 6 april 2011, 28 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake het subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V.C. van der Velde, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 31 augustus 2003 tot en met 31 oktober 2003 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
1. een loonstrook van [bedrijf] d.d. 31 oktober 2003 t.n.v. [getuige 6] (zakendossier 2) en/of
2. een loonstrook van [bedrijf] d.d. 26 september 2003 t.n.v. [getuige 4] (zakendossier 16) en/of
3. een loonstrook van [bedrijf] d.d. 31 augustus 2003 t.n.v. [getuige 5] (zakendossier 17) en/of
4. een loonstrook van [bedrijf] d.d. 26 september 2003 t.n.v. [getuige 2] (zakendossier 56),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) valselijk - zakelijk weergegeven -
ad. 1 op voornoemde loonstrook vermeld dat [getuige 6] in de maand oktober 2003 een bruto maandloon had genoten van 2976,34 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 6] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of,
ad. 2 op voornoemde loonstrook vermeld dat [getuige 4] in de maand september 2003 een bruto maandloon had genoten van 2250,78 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 4] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of,
ad. 3 op voornoemde loonstrook vermeld dat [getuige 5] in de maand augustus 2003 een bruto maandloon had genoten van 2281,42 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 5] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of,
ad. 4 op voornoemde loonstrook vermeld dat [getuige 2] in de maand september 2003 een bruto maandloon had genoten van 2454,03 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 2] geen loon had ontvangen van [bedrijf],
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 31 augustus 2003 tot en met 31 oktober 2003 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
1. loonstrook van [bedrijf] d.d. 31 oktober 2003 t.n.v. [getuige 6] (zakendossier 2) en/of
2. loonstrook van [bedrijf] d.d. 26 september 2003 t.n.v. [getuige 4] (zakendossier 16) en/of
3. loonstrook van [bedrijf] d.d. 31 augustus 2003 t.n.v. [getuige 5] (zakendossier 17) en/of
4. loonstrook van [bedrijf] d.d. 26 september 2003 t.n.v. [getuige 2] (zakendossier 56),
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde loonstro(o)k(en) heeft/hebben overgelegd, althans ingebracht, ter verschaffing en/of verkrijging van een of meer krediet(en)
en bestaande dat valse of vervalste (telkens) hierin dat
ad. 1 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 6] in de maand oktober 2003 een bruto maandloon had genoten van 2976,34 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 6] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of die [getuige 6] in het geheel niet in dienst is geweest bij [bedrijf] en/of,
ad. 2 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 4] in de maand september 2003 een bruto maandloon had genoten van 2250,78 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 4] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of die [getuige 4] in het geheel niet in dienst is geweest bij [bedrijf],
ad. 3 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 5] in de maand augustus 2003 een bruto maandloon had genoten van 2281,42 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 5] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of en/of die [getuige 5] in het geheel niet in dienst is geweest bij [bedrijf] en/of,
ad. 4 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 2] in de maand september 2003 een bruto maandloon had genoten van 2454,03 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 2] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en/of die [getuige 2] in het geheel niet in dienst is geweest bij [bedrijf].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof twijfelt niet aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen.
Het hof overweegt daarbij het volgende.
Persoonsverwisseling
Door de verdediging is betoogd dat er sprake is van een persoonsverwisseling en dat de '[verdachte]' die door de andere betrokkenen wordt genoemd als degene die de ten laste gelegde feiten zou hebben gepleegd, niet de verdachte is.
Op grond van de verklaringen van verdachte zijn de volgende gegevens met betrekking tot zijn persoon bekend:
- verdachte heet [verdachte] en is op 5 juni 1969 in [geboorteplaats] in Turkije geboren;
- hij is (en was dit ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten) woonachtig in de [wijk] in [plaats], namelijk in de [adres];
- hij is voor zijn dienstplicht uit Turkije gevlucht en kan daardoor nooit weer terug naar Turkije;
- hij heeft een relatie met een Nederlandse vrouw en zij hebben samen twee kinderen;
- eind juli 2003 hebben zijn partner en hij een Mercedes Benz A140 gekocht;
- vanaf mei 2003 gebruikt hij een mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer];
- hij werkte in de financiële dienstverlening; 'hypotheken' was zijn werkterrein;
- hij kende [medeverdachte 1] vanaf 2001.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie, onder meer, het volgende verklaard:
- hij kent [verdachte] uit de [wijk] in [plaats];
- [verdachte] heeft een Nederlandse vrouw en twee kinderen;
- [verdachte] rijdt in een baby Mercedes Benz, kleur grijs;
- hij ([medeverdachte 1]) werkte bij "[bedrijf]";
- [verdachte] wilde klanten bij hem aanbrengen voor een krediet bij "[bedrijf]" of de [bedrijf];
- hij wilde wel met [verdachte] in zee gaan en [verdachte] bracht klanten bij hem;
- [verdachte] bracht meestal probleemklanten mee en als het dan niet lukte via zijn werk dan ging hij naar [medeverdachte 2] van de [bedrijf];
- als [verdachte] wat wilde moest hij een salarisstrook of werkgeversverklaring of een werkcontract en een legitimatiebewijs en woonlastenopgave inleveren;
- hij had vervolgens contact met [medeverdachte 2] over de vraag of een krediet mogelijk was;
- indien krediet mogelijk was, kreeg hij de documenten mee van [medeverdachte 2];
- hij gaf de documenten aan [verdachte] mee om ze te laten ondertekenen door de klant;
- [verdachte] kwam later weer met de ondertekende documenten terug;
- hij gaf de ondertekende documenten dan weer aan [medeverdachte 2];
- [verdachte] vertelde hem dat hij via [medeverdachte 1] loonstroken liet aanpassen en dat daar veel aan werd verdiend;
- [verdachte] en hij hebben in de periode mei tot december 2003 in totaal tussen de 15 en 20 dossiers bij [medeverdachte 2] aangebracht voor een krediet;
- hij kent [getuige 1];
[getuige 1] heeft bij de politie, onder meer, het volgende verklaard:
- in [plaats] staan [medeverdachte 1] en [verdachte] bekend als personen die veel geld verdienen met het regelen van geld voor anderen;
- het was algemeen bekend dat als je geld nodig had dat je dan bij [medeverdachte 1] en [verdachte] moest zijn;
- omtrent de persoon van de hier bedoelde [verdachte]:
- het is een Turkse man van ongeveer 30 à 40 jaar;
- hij heet [verdachte];
- hij woont op de [adres] te [plaats];
- hij heeft een telefoonnummer [telefoonnummer]
- hij rijdt in een Mercedes A-klasse, zilvergrijs van kleur en met het
kenteken [kenteken];
- hij is - zo heeft [getuige 1] horen zeggen - hypotheekadviseur ;
- hij heeft dienst geweigerd in Turkije en kan niet terug.
Door de raadsman van verdachte is op 27 juli 2006 aan de rechtbank een aankoopfactuur overgelegd, waarin staat dat [verdachte], [adres], [plaats], op 28 juli 2003 een Mercedes-Benz A 140 Elegance, kleur poolzilver, met het kenteken [kenteken] heeft gekocht.
[getuige 2] verklaarde bij de politie dat de [verdachte] uit [plaats] waar hij het over heeft en die voor hem een lening heeft geregeld een Turkse man was in de leeftijd van 35 tot 40 jaar en in een lichtkleurige Mercedes A klasse reed.
Kredietnemer [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] een Turkse man is met de bijnaam "[bijnaam]", dat deze bijnaam staat voor de naam van zijn geboorteplaats en dat [verdachte] de contactpersoon is van [medeverdachte 2].
[medeverdachte 2] heeft bij de politie, onder meer, het volgende verklaard:
- hij kwam in de zomer van 2003 in contact met [medeverdachte 1];
- [medeverdachte 1] kwam bij hem met meerdere kredietaanvragen;
- vervolgens kwamen er ook aanvragen binnen via een tussenpersoon met de naam [verdachte].
Verbalisanten hebben [medeverdachte 2] een foto getoond van verdachte. Ter terechtzitting van het hof is door verdachte verklaard dat de door de politie aan [medeverdachte 2] getoonde foto, welke deel uitmaakt van het dossier, een foto van hem, verdachte, is. [medeverdachte 2] verklaarde bij de politie dat hij de [verdachte] waar hij over spreekt van de foto herkent.
Het hof heeft zelf ter terechtzitting vastgesteld dat de betreffende foto als zodanig voor identificatiedoeleinden geschikt was, alsmede dat deze grote gelijkenis vertoonde met de verdachte.
Aan kredietnemer [getuige 5] werd door de politie voornoemde foto van verdachte getoond. [getuige 5] verklaarde de persoon op de foto te herkennen als de [verdachte] waarover hij heeft verklaard (dossier pagina 1803).
Ter terechtzitting van het hof op 16 juni 2010 zijn [medeverdachte 2] en [getuige 5] als getuigen gehoord.
[getuige 5] heeft toen verklaard dat hij de aanwezige verdachte niet herkende als de [verdachte] waarover hij verklaard heeft en dat hij de foto's van verdachte uit het dossier (pagina 1804) niet eerder heeft gezien, maar dat het wel zijn handtekening is die onder de verklaring van pagina 1803 staat.
[medeverdachte 2] verklaarde bij het hof dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld, maar dat hij nu niet meer zeker weet of de aanwezige verdachte de [verdachte] is die de kredietaanvragen regelde.
Naar aanleiding van de verklaring van [getuige 5] ter terechtzitting van het hof is er meteen een proces-verbaal van meineed opgemaakt. In navolging daarvan is [getuige 5] bij de politie gehoord. Daar heeft hij vervolgens verklaard dat hij de foto's uit het dossier wel eerder heeft gezien, maar dat de persoon op de foto's niet de persoon was die als verdachte in de zittingzaal zat. Het hof heeft echter vastgesteld - zoals eerder weergegeven - dat de persoon op de foto's wel degelijk de in de zittingzaal aanwezige verdachte [verdachte] is. Gelet op het vorenstaande is de ter terechtzitting van het hof door [getuige 5] afgelegde verklaring niet ontlastend voor verdachte.
Ook de verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting van het hof is niet ontlastend voor verdachte. Dat hij jaren later de herkenning van verdachte niet kan herhalen, doet niets af aan de herkenning van destijds nu hij ook heeft verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft gesproken.
Door de verdediging is betoogd dat de enkelvoudige fotoconfrontaties, waarbij [medeverdachte 2] en [getuige 5] verdachte hebben herkend als zijnde de dader met de naam [verdachte], niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Bij het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs is behoedzaamheid op haar plaats. Maar de enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie behoeft er echter niet zonder meer toe te leiden dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een dergelijke herkenning kan als ondersteuning van het reeds aanwezige bewijs dienen.
Op grond van eerder vermelde vastgestelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, acht het hof de herkenning van verdachte bij de enkelvoudige fotoconfrontaties door [getuige 5] en [medeverdachte 2] voldoende betrouwbaar om bij te dragen aan het bewijs tegen de verdachte.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige 1]
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting van het hof op 28 september 2011 bij gelegenheid van het pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan om getuige [getuige 1] te horen, omdat deze getuige een uiterlijke omschrijving zou hebben gegeven van de betreffende [verdachte] die niet past bij de uiterlijke omschrijving van verdachte.
[getuige 1] heeft -als hiervoor vermeld- onder meer de voornaam, de achternaam, het telefoonnummer, het adres en het kenteken van de auto van verdachte genoemd. Omdat door getuige [getuige 1] zoveel specifieke gegevens van de verdachte zijn genoemd, is er geen noodzaak tot het horen van deze getuige omtrent de uiterlijke omschrijving van verdachte. Ook overigens is niet gebleken van de noodzaak tot het horen van getuige [getuige 1], zodat het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.
Conclusie
Al het vorenstaande in samenhang bezien is de stelling van de verdediging dat er sprake is van een persoonsverwisseling niet aannemelijk geworden. De [verdachte] die de subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd is de verdachte [verdachte] die in de onderhavige zaak terechtstaat.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 31 augustus 2003 tot en met 31 oktober 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste
2. loonstrook van [bedrijf] d.d. 26 september 2003 t.n.v. [getuige 4] (zakendossier 16) en
3. loonstrook van [bedrijf] d.d. 31 augustus 2003 t.n.v. [getuige 5] (zakendossier 17) en
4. loonstrook van [bedrijf] d.d. 26 september 2003 t.n.v. [getuige 2] (zakendossier 56),
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde loonstroken heeft/hebben overgelegd, ter verkrijging van krediet(en)
en bestaande dat valse of vervalste hierin dat
ad. 2 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 4] in de maand september 2003 een bruto maandloon had genoten van 2250,78 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 4] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en die [getuige 4] in het geheel niet in dienst is geweest bij [bedrijf] en,
ad. 3 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 5] in de maand augustus 2003 een bruto maandloon had genoten van 2281,42 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 5] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en die [getuige 5] in het geheel niet dienst is geweest bij [bedrijf] en,
ad. 4 op voornoemde loonstrook vermeld stond dat [getuige 2] in de maand september 2003 een bruto maandloon had genoten van 2454,03 Euro, zulks terwijl in werkelijkheid die [getuige 2] geen loon had ontvangen van [bedrijf] en die [getuige 2] in het geheel niet in dienst is geweest bij [bedrijf].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Door de verdediging is betoogd dat in de tenlastelegging (subsidiair) een bestanddeel van artikel 225, tweede lid, Wetboek van Strafrecht ontbreekt, namelijk 'terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik'. De raadsman concludeert dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, nu kwalificatie van een eventuele bewezenverklaring, niet mogelijk is.
Dit verweer wordt verworpen op grond van het volgende.
Artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1.
Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft (...).
2.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
De in het tweede lid na 'dan wel' genoemde gedragingen zijn toegevoegd bij de Wet van 4 juni 1992 tot wijziging van enige bepalingen inzake valsheid in geschrift in het Wetboek van Strafrecht, Stb. 1992, 287. De Memorie van Antwoord bij het wetsontwerp dat tot die wet heeft geleid houdt onder meer in: Bij nota van wijziging wordt voorgesteld strafbaar te stellen het opzettelijk een vals of vervalst geschrift afleveren of voorhanden hebben, terwijl men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, hetgeen in de context van die bepaling betekent gebruik als ware het geschrift echt en onvervalst. (Kamerstukken II 1990-1991, 21 186, nr. 5, blz. 8).
Vóór deze wetswijziging luidde artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht als volgt:
1.
Hij die een geschrift waaruit enig recht, enige verbintenis of enige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt, indien uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, als schuldig aan valsheid in geschrift, gestraft (...)
2.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst, indien uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Gelet op het vorenstaande, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het bestanddeel 'terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik' slechts betrekking heeft op het afleveren en voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift en niet op het opzettelijk gebruik maken ervan. Er ontbreekt derhalve geen bestanddeel in het subsidiair ten laste gelegde en het bewezenverklaarde is te kwalificeren als volgt.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het misdrijf opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft tezamen met anderen met behulp van valse salarisspecificaties meermalen ten behoeve van derden kredieten geregeld, waarna hij telkens zelf een substantieel deel van het aldus verkregen krediet heeft ontvangen. Door deze valse geschriften te gebruiken heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat men in het maatschappelijk verkeer in de echtheid van deze geschriften moet kunnen hebben. Daarbij zijn de betreffende kredietverstrekkers benadeeld als gevolg van de door verdachte gepleegde feiten.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 december 2010 is het hof gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof op 28 september 2011 naar voren gebracht dat hij momenteel bezig is met het verkopen van vee van Bulgarije en Roemenië naar Turkije en dat hij daarmee in zijn levensonderhoud kan voorzien.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf voor verdachte passende sancties zijn voor de aan hem ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten. Het voorwaardelijk strafdeel strekt er mede toe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken. Dit klemt temeer nu de verdachte tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn misdragingen heeft aanvaard.
Het hof zal deze straf echter matigen, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden.
Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Verdachte heeft op 23 augustus 2006 hoger beroep ingesteld. Er is sprake van een grote overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is echter mede veroorzaakt door nadere onderzoekswensen van de verdachte. Dit in aanmerking nemende zal het hof de duur van de op te leggen werkstraf met 20 uur verminderen, zodat de uiteindelijk op te leggen werkstraf 160 in plaats van 180 uren bedraagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 12 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.