ECLI:NL:GHARN:2011:BT6907

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003049-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van rechtspersoon wegens onvoldoende bewijs van daderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het overtreden van het Voertuigreglement door een vrachtauto te zwaar te beladen. De feiten van de zaak dateren van 27 augustus 2008, toen verbalisanten constateerden dat de vrachtauto, eigendom van de dochteronderneming van de verdachte, te zwaar was beladen. De chauffeur was in dienst van deze dochteronderneming. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de activiteiten van de werknemer op enigerlei wijze voor de verdachte zijn verricht. Er ontbrak informatie over de onderlinge verhoudingen tussen de dochteronderneming en de moederonderneming, wat cruciaal was voor de toerekening van het tenlastegelegde aan de verdachte. De enkele omstandigheid dat er een 100% moeder-dochter verhouding bestond, was niet voldoende om daderschap te bewijzen. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een kamer van het hof, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003049-10
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Arnhem van 31 augustus 2010 in de strafzaak met parketnummer
05-001023-09 tegen
[verdachte],
gevestigd te [plaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr E. Benhaim, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 27 augustus 2008, in de gemeente Houten, in elk geval in Nederland, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A27, beroepsvervoer of eigen vervoer heeft verricht met een vrachtauto, bestelauto, gekentekend [kenteken],
ten aanzien waarvan in strijd werd gehandeld met artikel 5.1.2 in verbinding met artikel 5.18.18 van het Voertuigreglement,
aangezien de vrachtauto zodanig was beladen dat de totale massa of de som van de aslasten van het voertuig 1.100 kilogram of daaromtrent meer bedroeg dan de voor het voertuig in het kentekenregister vermelde toegestane massa (te weten 3.500 kilogram).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de onderhavige zaak is op 27 augustus 2008 door verbalisanten geconstateerd dat een vrachtauto met kenteken [kenteken] te zwaar was beladen. De betreffende vrachtauto was eigendom van [naam dochteronderneming verdachte] en de chauffeur van de vrachtauto was ook in dienst van die B.V. [naam dochteronderneming verdachte] was (en is) een dochteronderneming van verdachte, [verdachte]
Een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Wetboek van Strafrecht) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Die redelijke toerekening vormt volgens de Hoge Raad grondslag voor het daderschap van de rechtspersoon (HR 21 oktober 2003, NJ 2006, 328).
Nu niet is komen vast te staan dat de activiteiten door de werknemer op enigerlei wijze voor verdachte zijn verricht en informatie omtrent de concrete onderlinge verhoudingen tussen dochteronderneming [naam dochteronderneming verdachte] en moederonderneming [verdachte] ontbreekt, is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het tenlastegelegde redelijkerwijs (ook) aan verdachte kan worden toegerekend. De enkele omstandigheid dat er sprake is van een 100% moeder-dochter verhouding tussen de rechtspersonen is onvoldoende. Daderschap van verdachte kan derhalve niet worden bewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr J.A.W. Lensing en mr L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 4 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.