Beschikking d.d. 27 september 2011
Zaaknummer 200.053.491
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
voorheen advocaat mr. P. Veenhoven, kantoorhoudende te Almere,
voorheen advocaat mr. W. Geersen-Janssen, kantoorhoudende te Zwolle,
thans advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, kantoorhoudende te Almere,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
voorheen advocaat mr. B.P.G. Dijkers, kantoorhoudende te Almere,
thans advocaat mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 november 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank), - voor zover hier van belang - het hoofdverblijf van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2000], en [kind 2], geboren [in 2002], bij de vrouw vastgesteld en een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, inhoudende eenmaal per veertien dagen van maandag uit school tot maandag naar school en de helft van de schoolvakanties en feestdagen. Daarnaast heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen bepaald op € 308,- per kind per maand, met ingang van 25 november 2009. Bij beschikking van 27 november 2009 heeft de rechtbank voornoemde beschikking aangevuld door die alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 4 januari 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 25 november 2009 te vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft en opnieuw beslissende een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen die inhoudt dat de kinderen een weekend per veertien dagen bij de man verblijven en een regeling van de vakanties en de feestdagen zoals weergegeven in het petitum van het hoger beroepschrift. Zij heeft subsidiair verzocht een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) te laten verrichten.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 23 maart 2011, heeft de man incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 25 november 2009 te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en opnieuw beslissende het verzoek om een kinderalimentatie af te wijzen, dan wel de alimentatie te stellen op een bedrag dat het hof juist acht.
Bij aanvullend incidenteel appel, binnengekomen op de griffie op 14 april 2011, heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank ook te vernietigen voor zover die het hoofdverblijf van de kinderen betreft en opnieuw beslissende het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van beide kinderen bij haar te bepalen af te wijzen, en het hoofdverblijf van een kind bij hem te bepalen en het hoofdverblijf van het andere kind bij de vrouw, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
Bij brief van 4 april 2011 heeft mr. Streefkerk een vaststellingsovereenkomst tussen partijen ingebracht betreffende onder meer de omgangsregeling.
Bij brief van 19 april 2011 heeft mr. Reitsma-van Riel bevestigd dat met de vaststellingsovereenkomst een einde is gekomen aan het geschil over de omgangsregeling en dat alleen de kinderalimentatie en het hoofdverblijf nog aan de orde dienen te komen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 mei 2011, heeft de vrouw de verzoeken in het incidenteel beroep bestreden en verzocht de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen met handhaving van de beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de namens de vrouw ingezonden brief van 31 augustus 2010, de faxbrief van 30 november 2010, de faxbrief van 14 januari 2010, ontvangen op 17 januari 2011, de faxbrief van 25 februari 2011 en de brief van 19 april 2011 met bijlagen, alle van mr. Reitsma-van Riel. Tevens heeft het hof kennisgenomen van de namens de man ingezonden faxbrief van 25 februari 2010 met bijlage, de faxbrief van 17 maart 2010, de faxbrief van 6 mei 2010 met bijlage en de faxbrief van 3 september 2010, alle van mr. Dijkers en de brief van 14 april 2011 met bijlagen en de brief van 9 juni 2011 met bijlagen, beide van mr. Streefkerk.
Ter zitting van 21 juni 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. De raad is uitgenodigd, maar niet verschenen.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. De brief van 14 juni 2011 met bijlagen van mr. Reitsma-van Riel is op 14 juni 2011 per fax op de griffie binnengekomen In het procesreglement is tot uitgangspunt genomen dat stukken die niet tijdig op de voorgeschreven wijze worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, geen acht wordt geslagen. Het hof kan hierover anders beslissen. Nu de man geen bezwaar heeft gemaakt tegen kennisneming van voornoemde brief van 14 juni 2011 en gelet op de toelichting in de brief waarom de stukken niet eerder zijn ingezonden, zal het hof acht slaan op de brief met bijlagen.
2. Op 8 juli 2011 is bij het hof een brief met bijlage van mr. Streefkerk binnengekomen. Nu het hof daar niet om heeft gevraagd en de zaak ter zitting reeds is behandeld, zal het hof die brief buiten beschouwing laten.
Inleiding
3. Partijen zijn getrouwd in 2003. Uit de relatie van partijen zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. Partijen zijn in augustus 2008 uit elkaar gegaan.
4. De vrouw heeft in eerste aanleg onder meer verzocht om te bepalen dat de kinderen haar woonplaats volgen, om een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen en te bepalen dat de man een kinderalimentatie van € 331,- per kind per maand dient te betalen. De man heeft in eerste aanleg onder meer verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.
5. Bij beschikking van 8 april 2009 is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de kinderalimentatie ten laste van de man voorlopig, totdat nader is beslist, gesteld op € 313,- per kind per maand. De vaststellingsovereenkomst vermeldt dat het huwelijk is ontbonden op 17 juli 2009.
6. De man heeft een dochter uit een eerder huwelijk, [dochter van de man], geboren [in 1995].
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
• de omvang van het appel;
• het hoofdverblijf van de kinderen;
• de kinderalimentatie en wel met betrekking tot de volgende punten:
- de behoefte van de kinderen;
- de kosten van het verblijf van de kinderen bij de man;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
* het inkomen;
* de heffingskorting voor een alleenstaande ouder;
* de schulden;
* de kosten voor [dochter van de man];
- de draagkracht van de vrouw en wel op de volgende punten:
* het inkomen;
* de woonlasten;
- de draagkrachtvergelijking;
• de proceskosten.
De omvang van het appel
8. Bij brief van 19 april 2011 heeft de vrouw de vaststellingsovereenkomst van partijen, ondertekend op 23 maart 2011, over onder meer de omgangsregeling ingebracht, kort gezegd inhoudende dat de kinderen in de even weken van maandag tot donderdag 8.30 uur bij de vrouw verblijven en daarna tot en met zondag bij de man en in de oneven weken van maandag tot woensdag 8.30 uur bij de man en daarna tot en met zondag bij de vrouw. Voorts heeft ze daarbij laten weten dat alleen de kinderalimentatie en het hoofdverblijf van de kinderen nog ter beoordeling aan het hof voorliggen. De vrouw heeft ter zitting in antwoord op vragen van het hof te kennen gegeven dat zij haar principaal appel, die de zorgregeling betreft, intrekt. Het hof zal haar daarom het principaal appel afwijzen.
9. Na indiening van het appelschrift is de man te kennen gegeven dat hij tot uiterlijk 13 april 2010 een verweerschrift kon indienen. Bij faxbrief van 25 februari 2010 heeft de man verzocht om aanhouding van de termijn om incidenteel appel in te stellen. Dat verzoek is door het hof afgewezen. Bij brief van 17 maart 2010 heeft mr. Dijkers namens beide partijen verzocht om aanhouding van de zaak en om een spoedige reactie omdat hij anders voor 13 april 2010 een verweerschrift zou moeten indienen. Daarbij heeft mr. Dijkers laten weten dat partijen een traject van forensische mediation zijn ingegaan. Dit verzoek om aanhouding is toegewezen. Daarna is nog een aantal malen in verband met de mediation verzocht om aanhouding van de behandeling. Die verzoeken zijn steeds toegewezen. Uiteindelijk is partijen bericht dat zij voor 28 maart 2011 moesten berichten over de stand van zaken. De man heeft vóór 28 maart 2011 zijn verweerschrift waarin hij incidenteel appel instelt, ingediend. Weliswaar heeft het op de weg van de man gelegen om het hof te verzoeken hem alsnog een verweertermijn te gunnen, maar dat hij dat niet heeft gedaan, brengt in dit specifieke geval niet mee dat gezegd kan worden dat hij niet kan worden ontvangen in zijn incidenteel appel. Het hof begrijpt dat partijen er steeds vanuit zijn gegaan dat de man nog een verweerschrift zou mogen indienen. Het tegendeel is niet gesteld of uit de stukken gebleken.
10. De vrouw stelt dat de man de kwestie van het hoofdverblijf gelijktijdig aan twee rechtelijke instanties heeft voorgelegd en dat de man daarom in zijn verzoek omtrent het hoofdverblijf in deze procedure niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De man heeft volgens haar zijn verzoek namelijk ook impliciet voorgelegd aan de rechtbank, die verzocht is de in mediation gemaakte afspraken vast te leggen in een beschikking.
De reactie van de man op de stelling van de vrouw is dat als zijn verzoek aangaande het hoofdverblijf door de rechtbank niet-ontvankelijk wordt verklaard zoals de vrouw aan de rechtbank heeft verzocht, het hoofdverblijf in deze procedure aan de orde dient te komen.
11. De man heeft tegen de vrouw een kort geding aangespannen tot nakoming van de in de beschikking van 25 november 2009 door de rechtbank bepaalde omgangsregeling. In die procedure zijn partijen door de rechtbank bij vonnis van 15 februari 2010 verwezen naar de forensische mediation. In een bodemprocedure is voorts door de vrouw om wijziging van die omgangsregeling gevraagd. De vrouw merkt onbestreden op dat de man in maart 2010 en aldus ruim vóór het indienen van incidenteel appel en zijn aanvullend incidenteel appel in deze procedure zijn verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf ook heeft voorgelegd aan voornoemde rechtbank. De man is er kennelijk vanuit gegaan dat vaststond dat het hoofdverblijf bij de moeder is en heeft ervoor gekozen om de rechtbank te verzoeken om wijziging van het hoofdverblijf. Uit de brief van 14 april 2011 van de man blijkt dat enkel omdat de vrouw bij de rechtbank heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in dat verzoek, hij zijn verzoek in deze procedure alsnog naar voren heeft gebracht. Gelet op de keuze van de man om het hoofdverblijf aan de rechtbank voor te leggen, laat het hof de beoordeling en beslissing over dat verzoek aan de rechtbank over en zal het hof het verzoek van de man in zijn verzoek afwijzen teneinde tegenstrijdige beslissingen op dit punt te voorkomen.
12. De vrouw merkt op dat het hof niet kan toekomen aan de behandeling van de grieven 1, 2, 4, 5 en 6, omdat de man geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de beschikking van 8 april 2009 en daarmee de daarin genoemde beslissingen als vaststaand moeten worden aangenomen. De man is het daar niet mee eens en klaagt dat de rechtbank in de beschikking van 25 november 2009 de draagkracht niet opnieuw heeft beoordeeld. Volgens de man meende de rechtbank ten onrechte dat daar geen plaats meer voor was.
13. De beschikking van 8 april 2009 bevat weliswaar beslissingen op verschillende geschilpunten aangaande de alimentatie, maar betreft nog geen eindoordeel over de alimentatie. De rechtbank heeft namelijk in het dictum van haar beschikking van 8 april 2009 overwogen dat zij de kinderalimentatie voorlopig zal opleggen en bepaald dat de man - totdat nader is beslist - met ingang van de datum van de inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand € 313,- per kind per maand aan alimentatie dient te betalen. Die bewoordingen wijzen niet op een eindbeschikking waarvan de man onmiddellijk in hoger beroep had moeten gaan. Van de in de tussenbeschikking genomen beslissingen heeft de man eerst gelijktijdig met de eindbeschikking van 25 november 2009 in hoger beroep kunnen gaan. Ook al heeft de man niet uitdrukkelijk verzocht om vernietiging van de beschikking van 8 april 2009, uit zijn grieven is duidelijk dat zijn incidenteel appel zich ook richt tegen de tussenbeschikking en de daarin opgenomen beslissingen op de twistpunten inzake de alimentatie. Het hof zal daarom die beslissingen, voor zover de man ze bestrijdt en de vrouw daarover met hem van mening verschilt, in hoger beroep toetsen.
De kinderalimentatie
De behoefte van de kinderen
14. De man stelt dat de kosten kinderen niet € 554,- per kind per maand zijn gelet op de co-ouderschapsregeling, maar € 721,56 - naar het hof begrijpt - per kind per maand. De vrouw brengt daartegen in dat er geen sprake is van een co-ouderschapsregeling.
15. Weliswaar is er strikt genomen geen sprake van een co-ouderschapsregeling, maar omdat ingevolge de nieuwe zorgregeling de zorg van de kinderen bijna bij helfte wordt gedeeld tussen partijen zal het hof voor het bepalen van de behoefte van de kinderen in de na te noemen periode van 25 november 2009 tot 1 januari 2010 en in de periode vanaf 23 maart 2011 aansluiten bij de co-ouderschapnormen zoals weergegeven in het Tremarapport. De stelling van de man sluit daarbij aan. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom in dit specifieke geval afgeweken zou moeten worden van deze normen.
16. Het hof berekent de kosten kinderen daarom door bij het bedrag uit de tabel de kinderbijslag op te tellen plus 16% (voor extra woonlasten). De man heeft onbestreden aangevoerd dat de kinderbijslag € 473,54 per kwartaal voor twee kinderen bedraagt en dat is € 157,85 per maand oftewel € 78,92 per kind per maand. De wooncomponent bedraagt daarom € 101,26 per kind per maand. Dit leidt tezamen tot een behoefte van ten minste het door de man genoemde bedrag van € 721,56 per kind per maand. In de periode van 25 november 2009 tot 1 januari 2010 en in de periode vanaf 23 maart 2011 zal het hof van deze behoefte uitgaan.
17. De man klaagt weliswaar dat de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte slechts deels rekening heeft gehouden met zijn dochter [dochter van de man], maar bedoelt - naar het hof begrijpt - dat hij met zijn draagkracht ook in de kosten van [dochter van de man] dient te voorzien. De man heeft namelijk niet aangegeven hoe de behoefte van [kind 1] en [kind 2] aangepast moet worden gelet op de behoefte van [dochter van de man] en hij heeft zijn klacht enkel toegelicht door in te gaan op de verschillende draagkrachtpercentages voor een alleenstaande ouder en een co-ouder.
18. De vrouw laat onder punt 10 van het verweerschrift tegen het incidenteel appel onbestreden weten dat de kinderen in 2010 niet naar de man zijn geweest. Partijen zijn op 23 maart 2011 een zorgregeling tussen de vader en de kinderen overeengekomen. De behoefte van de kinderen van € 554,- per kind per maand behoeft daarom voor de periode van 1 januari 2010 tot 23 maart 2011 dan ook niet verhoogd te worden zoals hiervoor is overwogen. Voor deze periode geldt aldus een behoefte van € 554,- per kind per maand.
De kosten van het verblijf van de kinderen bij de man
19. Partijen strijden over de vraag hoe omgegaan moet worden met de kosten van de kinderen als zij bij de man verblijven.
20. De vrouw laat - zoals reeds is overwogen - onder punt 10 van het verweerschrift tegen het incidenteel appel onbestreden weten dat de kinderen in 2010 niet naar de man zijn geweest. Het hof zal dan ook voor de periode 1 januari 2010 tot 23 maart 2011 geen rekening houden met omgangskosten.
21. De huidige zorgregeling is overeengekomen door partijen op 23 maart 2011. Die regeling houdt in dat de kinderen 8 dagen bij de vrouw zijn en 6 dagen bij de man en niet 9 respectievelijk 5 dagen zoals de vrouw heeft opgemerkt. De vrouw heeft er weliswaar opgewezen dat de kinderen thans een dag minder bij de man verblijven dan volgens de regeling in 2009, maar in de beschikking van 25 november 2009 is overwogen en in hoger beroep is niet bestreden, dat partijen tot dan toe een zorgregeling uitvoerden waarbij de kinderen 4 dagen bij de vrouw verbleven en 3 dagen bij de man oftewel per 14 dagen 8 dagen bij de vrouw en 6 dagen bij de man. De zorgverdeling in 2009 is in verhouding dan ook gelijk aan de huidige zorgregeling.
22. De man is het volgens zijn appelschrift niet eens met de berekening van de rechtbank van de verblijfskosten van de kinderen. De man voert aan dat de kosten meer zijn dan het forfait van € 5,- per kind per dag en stelt 'de behoefte' op € 152,08 per kind per maand. Het is het hof uit de context voldoende duidelijk dat de man doelt op de kosten van de zorg door de man en niet op de term 'behoefte' zoals deze normaliter in alimentatiezaken wordt gehanteerd. De vrouw heeft weliswaar onder punt 14 van het verweerschrift tegen het incidenteel appel aangegeven, dat het haar niet duidelijk is wat de man met deze 'behoefte' bedoelt, maar is toch ook ingegaan op de kosten van de zorg van de man voor de kinderen.
23. Voordat het hof tot een verdeelschema overeenkomstig de Tremanormen komt, merkt het hof op dat de wooncomponent ten behoeve van de kinderen wordt gesteld op 16% in totaal. Nu deze kosten niet stijgen of dalen naar mate een kind een dag meer of minder bij een ouder verblijft, deelt het hof de woonkosten aan elke ouder in een gelijk deel toe.
Voor wat betreft de dagkosten gaat het hof ervan uit dat die op jaarbasis (365 x € 5,-) € 1.825,- per kind bedragen oftewel € 152,08 per kind per maand. Het hof deelt die naar rato van het aantal dagen dat de kinderen bij een ouder verblijven toe aan die ouder. Die kosten komen in 2009 en in de periode vanaf 23 maart 2011 aldus voor 6/14e voor rekening van de man en voor 8/14e voor rekening van de vrouw. Datzelfde geldt voor de vrije bestedingsruimte. Het hof rekent die evenzo aan iedere ouder toe. Partijen zijn het namelijk niet eens over de vraag of en welk bedrag de man maandelijks voldoet aan kosten van kleding voor de kinderen en andere kosten en daarover is onvoldoende helderheid verschaft. De man heeft weliswaar een aantal bonnen van onder andere kleding ingebracht, maar die zijn bestreden door de vrouw en het is het hof onvoldoende duidelijk dat dit kosten ten behoeve van de kinderen zijn geweest en wat de gemiddelde kosten zijn die de man voor de kinderen voldoet.
Niet bestreden is dat partijen ieder de helft van de kinderbijslag van € 78,92 per kind per maand ontvangen. Iedere ouder ontvangt dan ook € 39,46 per kind per maand.
24. De uitgaven voor ieder kind zijn daarom in 2009 en in de periode vanaf 23 maart 2011 als volgt te berekenen.
Totaal Vader Moeder
Wooncomponent € 101,26 € 50,63 € 50,63
Dagkosten € 152,08 € 65,18 € 86,90
Vrije bestedingsruimte maximaal € 468,22 + € 200,67 + € 267,55 +
Totale uitgaven € 721,56 € 316,48 € 405,08
De man krijgt kinderbijslag € 39,46 -
De man draagt dus € 277,02
De vrouw krijgt kinderbijslag € 39,46 -
De vrouw draagt dus € 365,62
25. Vervolgens komt de vraag aan de orde hoe de kosten naar rato van ieders draagkracht moeten worden verdeeld. Deze bespreekt het hof hierna.
De draagkracht van de man
* Het inkomen
26. Partijen verschillen van mening over het in de draagkrachtberekening te betrekken inkomen van de man.
27. De man voert aan dat hij niet het inkomen heeft dat de rechtbank gehanteerd heeft. De rechtbank is in haar beschikking van 8 april 2009 uitgegaan van een inkomen van € 4.378,- per maand oftewel € 52.536,- per jaar, een vakantietoeslag van € 4.203,- per jaar en een eindejaarsuitkering van € 2.627,- per jaar op basis van de loonstrook van januari 2009. Die gegevens komen voorts overeen met de loonstroken van augustus, september en oktober 2009. De man heeft onvoldoende aangetoond dat de rechtbank niet van de juiste gegevens is uitgegaan.
De ingebrachte jaaropgave 2010 geeft weliswaar blijk van een brutoloon van € 50.385,-, maar het hof zal dat - evenals door de vrouw ter zitting is bepleit - niet volgen. Het brutoloon in die jaaropgave is namelijk lager dan het brutoloon volgens de jaaropgave 2008 en dan voornoemd loon in 2009 en desgevraagd naar de oorzaak van deze verlaging, heeft de man geen helder antwoord gegeven, maar enkel verwezen naar de verhoging van de pensioeninhouding door zijn werkgever in verband met zijn pensioentekort. Dat biedt echter onvoldoende verklaring. Een hogere pensioeninhouding kan immers alleen meebrengen dat het nettoloon vermindert, maar het brutoloon wijzigt daardoor niet. Overigens heeft de man geen jaaropgave 2009 ingebracht.
28. De vrouw stelt dat de man in 2008 ook nog een dertiende maand heeft ontvangen. Met de eindejaarsuitkering is en wordt al rekening gehouden. Dat de man daarnaast ook nog een dertiende maand ontvangt, vindt geen steun in de stukken. Het hof gaat daarom aan die stelling voorbij.
29. De rechtbank heeft rekening gehouden met een ingehouden pensioenpremie van € 3.150,- per jaar. Die pensioenpremie komt overeen met de loonspecificatie van januari 2009. De vrouw voert aan dat met de vrijwillige extra afdracht van pensioen geen rekening mag worden gehouden. De man heeft weliswaar ter zitting aangegeven dat hij niet de keuze heeft om minder pensioen af te dragen, maar uit de stukken blijkt dat de man zelf heeft verzocht per oktober 2009 de inhouding aan pensioenpremie te verhogen met € 700,- per maand, zodat hij daarmee zijn opgebouwde achterstand kan verkleinen. Het hof acht het niet aannemelijk dat deze last zo noodzakelijk is dat deze dient voor te gaan op de onderhoudsbijdrage voor de kinderen. De extra pensioenpremie laat het hof dan ook buiten beschouwing. Het hof zal de door de rechtbank meegenomen pensioenpremie handhaven.
* De heffingskorting voor een alleenstaande ouder
30. De man heeft laten weten dat hij na 3 september 2011 geen aanvullende alleenstaande ouderheffingskorting meer ontvangt, omdat [dochter van de man] dan 16 wordt.
Partijen verschillen van mening over het verzoek van de man om een van de kinderen bij hem in te schrijven. Omdat het hof niet het hoofdverblijf van een van de kinderen aan de man toewijst en [dochter van de man] 16 jaar wordt, zal voor de man de aanvullende alleenstaande ouderkorting vervallen per 1 januari 2012. De peildatum voor de korting is namelijk 31 december en geldt voor het hele daaropvolgende jaar. Omdat [dochter van de man] op 31 december 2010 nog geen 16 jaar was ontvangt de man heel 2011 de korting. Op 31 december 2011 zal [dochter van de man] 16 jaar zijn en vervalt de korting per 1 januari 2012.
* De schulden
31. De man merkt op dat hij € 40.000,- aan advocaat en mediationkosten heeft gemaakt en daarvoor heeft moeten lenen. Anders dan de vrouw, meent de man dat met deze kosten rekening moet worden gehouden. Bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie worden advocaatkosten en kosten van mediation niet tot de noodzakelijke lasten gerekend. Het hof zal de kosten daarom niet meenemen, nog daargelaten dat de man niet aangeeft hoe daar rekening mee zou moeten worden gehouden en dat de kosten niet onderbouwd zijn met stukken.
* De kosten van [dochter van de man]
32. De rechtbank heeft de kosten van [dochter van de man] in de draagkrachtberekening van de man meegenomen door rekening te houden met de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage voor een co-ouder in plaats van de normen voor een alleenstaande. Anders dan de vrouw, is de man het daar niet mee eens en stelt hij dat de kosten van zijn oudste dochter [dochter van de man] die bij hem woont meer bedragen.
33. Bij beschikking van 12 januari 1999 is de echtscheiding tussen de man en [dochter van de man]'s moeder uitgesproken. Niet in geschil is dat het echtscheidingsconvenant tussen de man en [dochter van de man]'s moeder (bijlage 6 bij de brief van de man van 9 juni 2011) inhoudt dat zij de zorg over [dochter van de man] gelijkelijk delen. Onbestreden is dat de man geen kinderalimentatie voor [dochter van de man] betaalt aan de moeder van [dochter van de man]. De man heeft ter zitting laten weten dat [dochter van de man] sinds september 2009 vanaf vrijdag na schooltijd tot maandagochtend bij hem verblijft.
34. De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond dat zijn kosten voor het verblijf van [dochter van de man] zo hoog zijn dat niet volstaan kan worden met het voor haar in aanmerking nemen van de normen voor een co-ouder in plaats van een alleenstaande, temeer nog nu [dochter van de man] niet meer voor de helft van de tijd bij de man woont, maar alleen in de weekenden.
De man heeft namelijk een overzicht van de kosten van [dochter van de man] ingebracht waarin hij haar kosten heeft berekend op (€ 101,29 + € 103,06 + € 64,61) € 268,96 per maand. Het verschil in bijstandsnorm tussen een alleenstaande en een co-ouder is naar de tarieven in 2009 en in 2010 € 130,- per maand. Het draagkrachtpercentage tussen een alleenstaande en een co-ouder scheelt 10% en bedraagt in casu € 144,- per maand. Tezamen is dat dan ook voldoende om de door de man genoemde kosten van [dochter van de man] te voldoen.
Op basis van de tarieven in 2011 berekent het hof het verschil in bijstandsnorm in 2011 en naar schatting ook in 2012 op € 132,- per maand en het verschil in draagkrachtpercentage € 131,- per maand, tezamen € 263,- per maand oftewel afgerond € 6,- per maand lager dan de door de man opgegeven kosten, maar dit tekort is zo gering, dat het een ander oordeel van het hof niet rechtvaardigen kan.
De draagkrachtberekening
35. Al hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de draagkracht van man en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekening van de rechtbank in eerste aanleg, leiden tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekeningen.
36. Uit berekening I blijkt dat de man in de periode van 25 november 2009 tot 1 januari 2012 een bedrag van (€ 757,- per maand plus een fiscaal voordeel van € 99,-) € 856,- per maand oftewel € 428,- per kind per maand beschikbaar heeft voor een bijdrage in de kosten van de kinderen.
37. Uit berekening II blijkt dat de man in de periode vanaf 1 januari 2012 een bedrag van (€ 691,- per maand plus een fiscaal voordeel van € 99,-) € 790,- per maand oftewel € 395,- per kind per maand beschikbaar heeft voor een bijdrage in de kosten van de kinderen.
De draagkracht van de vrouw
* Het inkomen
38. De man klaagt dat de vrouw 3 uren per week minder is gaan werken. Nu daartoe geen noodzaak bestond moet volgens de man rekening worden gehouden met het eerdere, hogere loon. De vrouw stelt dat zij vanaf november 2009 minder is gaan werken omdat zij daardoor beter in staat is voor de kinderen te zorgen en om de belasting van haar gehoor te beperken. Dat de vrouw genoodzaakt is (geweest) om minder te werken, is het hof niet gebleken. De vrouw heeft laten weten de keuze voor eigen rekening te nemen. Het hof zal daarom rekening houden met het brutoloon zoals zij dat voor november 2009 heeft verdiend.
39. De rechtbank is uitgegaan van het loon zoals dat vermeld is op de loonstrook van januari 2009, te weten een brutoloon van € 2.270,25 per maand oftewel € 27.243,- per jaar en een eindejaarsuitkering van € 1.349,- per jaar. Dit brutoloon komt overeen met het loon op de loonstroken van augustus, september en oktober 2009. Het hof zal deze gegevens in de draagkrachtberekening van de vrouw betrekken.
* De woonlasten
40. De man voert aan dat de vrouw samenwoont. Dat bestrijdt de vrouw echter niet en de rechtbank heeft daar rekening mee gehouden. Het hof zal de rechtbank daarin dan ook volgen.
De draagkrachtberekening
41. Al hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de draagkracht van de vrouw en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekening van de rechtbank in eerste aanleg, leiden tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekening.
42. Uit berekening I blijkt dat de vrouw vanaf 25 november 2009 een bedrag van € 619,- per maand oftewel € 309,50 per kind per maand beschikbaar heeft voor een bijdrage in de kosten van de kinderen.
De draagkrachtvergelijking
25 november 2009 tot 1 januari 2010 en 23 maart 2011 tot 1 januari 2012
43. De draagkracht van de man is in deze periode inclusief fiscaal voordeel € 428,- per kind per maand en die van de vrouw € 309,50 per kind per maand, tezamen € 737,50 per kind per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen zonder kinderbijslag is (€ 721,56 - € 78,92) € 642,64 per kind per maand. Partijen hebben dus voldoende draagkracht om in het welstandsniveau van de kinderen te kunnen voorzien. De man dient daarom 428/737,50e deel van € 642,64 per kind per maand te dragen en dat is € 372,95 per kind per maand. Daarvan draagt hij al de kosten van € 277,02 per kind per maand. De man dient daarom in de periode van 25 november 2009 tot 1 januari 2010 en in de periode van 23 maart 2011 tot 1 januari 2012 nog (€ 372,95 - € 277,02) € 95,93 per kind per maand oftewel afgerond € 96,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen. Gelet op het kostenforfait voor de dagen dat de kinderen bij de man verblijven, zal de man ook bij deze kinderalimentatie recht hebben op het fiscaal voordeel kinderalimentatie.
1 januari 2010 tot 23 maart 2011
44. De man dient in deze periode ook naar rato van zijn draagkracht bij te dragen in de kosten van de kinderen. De man heeft ook in deze periode een draagkracht van € 428,- per kind per maand en de vrouw € 309,50 per kind per maand, tezamen € 737,50 per kind per maand. De behoefte van de kinderen is in deze periode € 554,- per kind per maand. De man dient daarvan 428/737,50e deel te dragen oftewel € 321,51 per kind per maand. Anders dan de man heeft betoogd, geldt voor deze periode dan ook dat de kinderalimentatie door de rechtbank niet te hoog is vastgesteld.
vanaf 1 januari 2012
45. De draagkracht van de man is in de periode vanaf 1 januari 2012 inclusief fiscaal voordeel € 395,- per kind per maand en die van de vrouw € 309,50 per kind per maand, tezamen € 704,50 per kind per maand. Partijen hebben aldus voldoende draagkracht om in het welstandsniveau van de kinderen te kunnen voorzien. De man dient daarom 395/704,50e deel van € 642,64 per kind per maand te dragen en dat is € 360,32 per kind per maand. Daarvan draagt hij al de kosten van € 277,02 per kind per maand. De man dient daarom in de periode vanaf 1 januari 2012 nog (€ 360,32 - € 277,02) € 83,30 per kind per maand oftewel afgerond € 83,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen. Gelet op het kostenforfait voor de dagen dat de kinderen bij de man verblijven, zal de man ook bij deze kinderalimentatie recht hebben op het fiscaal voordeel kinderalimentatie.
De proceskosten
46. De vrouw heeft gesteld dat de man in de proceskosten van het hoger beroep dient te worden veroordeeld. In een zaak waarin partijen gewezen echtgenoten zijn en de zaak hun kinderen betreft, is het echter gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten zal dragen. In het door de vrouw aangevoerde ziet het hof onvoldoende redenen om af te wijken van het uitgangspunt. Het hof zal dan ook bepalen dat in hoger beroep de proceskosten in de hiervoor bedoelde zin zullen worden gecompenseerd.
Slotsom
47. Gelet op het voorgaande zal het hof het principaal appel van de vrouw en het verzoek van de man betreffende het hoofdverblijf van de kinderen afwijzen. Om redenen van doelmatigheid zal het hof voorts de bestreden beschikkingen voor zover het de kinderalimentatie betreft niet slechts deels maar geheel vernietigen en opnieuw vaststellen als hierna is weergegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst het principaal appel van de vrouw af;
wijst het verzoek van de man betreffende het hoofdverblijf van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2000], en [kind 2], geboren [in 2002], af;
vernietigt de beschikkingen van 8 april 2009 en 25 november 2009 van rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, voor zover het de kinderalimentatie betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen
- in de periode van 25 november 2009 tot 1 januari 2010 op € 96,- per kind per maand;
- in de periode van 1 januari 2010 tot 23 maart 2011 op € 308,- per kind per maand;
- in de periode van 23 maart 2011 tot 1 januari 2012 op € 96,- per kind per maand;
- in de periode vanaf 1 januari 2012 € 83,- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdragen voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de man dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, A.W. Beversluis en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 september 2011 in bijzijn van de griffier.