ECLI:NL:GHARN:2011:BT5845

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004345-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Regeling dierlijke bijproducten 2008

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Almelo. De verdachte, eigenaar van categorie 1-materiaal, heeft zich schuldig gemaakt aan het niet tijdig aangifte doen van kadavers en botresten van runderen, en het niet afdekken van dit materiaal. De Regeling dierlijke bijproducten 2008 vereist dat dergelijke materialen zo spoedig mogelijk worden afgedekt en dat er aangifte wordt gedaan bij de bevoegde ondernemer. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet terecht wordt vervolgd, omdat een buurman, de Stichting Natuurmonumenten, niet wordt vervolgd voor vergelijkbare feiten. Het hof overweegt dat het openbaar ministerie de vrijheid heeft om te beslissen over vervolging, en dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gedragingen van de verdachte niet gelijk zijn aan die van de buurman. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en legt een hogere geldboete op dan eerder was opgelegd, omdat de feiten ernstig zijn en de verdachte niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De verdachte wordt veroordeeld tot drie geldboetes van elk € 400,00, die bij gebreke van betaling kunnen worden omgezet in hechtenis.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004345-09
Uitspraak d.d.: 3 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Almelo van 5 november 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij het niet terecht vindt dat hij wordt vervolgd, terwijl zijn buurman, de Stichting Natuurmonumenten, die zich schuldig zou maken aan dezelfde (strafbare) feiten, niet wordt vervolgd.
Het hof vat dit verweer op als een beroep op (strijd met) het gelijkheidsbeginsel, als gevolg waarvan het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard, en overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op het opportuniteitsbeginsel, zoals is neergelegd in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering en dat verband houdt met het vervolgingsmonopolie van het openbaar ministerie, is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of tot vervolging van een verdachte wordt overgegaan. Het staat het openbaar ministerie derhalve in beginsel vrij om een verdachte te vervolgen. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde -waaronder het gelijkheidsbeginsel- kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is naar het oordeel van het hof in casu geen sprake. Niet aannemelijk is geworden dat de tenlastegelegde gedragingen van verdachte in alle relevante opzichten gelijk zijn aan de gedragingen van Natuurmonumenten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Feit 1
verdachte in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland, als eigenaar of houder van categorie 1-materiaal, te weten kadavers en/of botresten van een of meer runderen, niet zo spoedig mogelijk, althans niet uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop voornoemd materiaal was ontstaan, aangifte heeft gedaan bij de ondernemer waarvoor op grond van artikel 81f, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een werkgebied is vastgesteld en binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevond, aangezien verdachte als aangifteplichtige op 21 januari 2009, op welke datum voornoemd materiaal reeds 48 uur of meer oud was, nog geen aangifte had gedaan;
Feit 2
verdachte op of omstreeks 19 januari 2009 in de gemeente Haaksbergen, als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 van de "Regeling dierlijke bijproducten 2008", te weten kadavers en/of botrestanten van een of meer runderen, er geen zorg voor heeft gedragen dat het materiaal tot het moment waarop het werd opgehaald op een zodanige manier werd bewaard dat het materiaal niet vrij toegankelijk was voor anderen dan de aangifteplichtige en de ondernemer die het materiaal ophaalt en/of dat het materiaal op een zodanige manier was afgedekt dat het was onttrokken aan het oog van passanten en niet bereikbaar was voor vogels, knaagdieren, honden en katten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat de stellingen van verdachte, inhoudende:
- dat hij de kadavers en/of botrestanten heeft mogen hergebruiken binnen zijn eigen bedrijf door deze te gebruiken als aas voor de jacht en -zo begrijpt het hof- de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren dan wel de Regeling dierlijke bijproducten 2008 niet op een dergelijke handelswijze zien;
- dat de kadavers en botrestanten niet in het zicht van derden lagen en -zo begrijpt het hof- derhalve niet afgedekt behoefden te worden;
geen steun vinden in de wet, nog los van het feit dat die stellingen feitelijk niet aannemelijk zijn gemaakt.
Voorts wordt overwogen dat in artikel 3.4, eerste lid, van de Regeling dierlijke bijproducten 2008, waarin staat vermeld dat categorie 1-materiaal -waar de kadavers en botresten onder vallen- afgedekt behoren te worden, niet expliciet staat vermeld op welk moment dit afdekken behoort te geschieden. Een redelijke uitleg van voornoemd artikel, mede gelet op de omstandigheid dat van voornoemd materiaal zo spoedig mogelijk aangifte gedaan moet worden, brengt met zich mee dat kadavers en botresten zo spoedig mogelijk afgedekt behoren te worden. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat dit niet tijdig (zo spoedig mogelijk) is geschied. Verbalisanten hebben immers reeds op 19 januari 2009 vastgesteld dat de (niet afgedekte) drie kadavers tenminste langer dan twee dagen dood waren en in staat van ontbinding verkeerden en de (eveneens niet afgedekte) botresten geen vleesresten meer bevatten en ook hier sprake was van een vergaande staat van ontbinding. Twee dagen later, op 21 januari 2009 waren deze kadavers en botresten nog steeds niet afgedekt. Een dergelijk lange periode van niet afdekken van kadavers en botresten is in strijd met voornoemd artikel.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1
verdachte in de gemeente Haaksbergen, als eigenaar of houder van categorie 1-materiaal, te weten kadavers en botresten van runderen, niet zo spoedig mogelijk, aangifte heeft gedaan bij de ondernemer waarvoor op grond van artikel 81f, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een werkgebied is vastgesteld en binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevond, aangezien verdachte als aangifteplichtige op 21 januari 2009, op welke datum voornoemd materiaal reeds 48 uur of meer oud was, nog geen aangifte had gedaan.
Feit 2
verdachte op 19 januari 2009 in de gemeente Haaksbergen, als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 van de "Regeling dierlijke bijproducten 2008", te weten kadavers en botrestanten van runderen, er geen zorg voor heeft gedragen dat het materiaal tot het moment waarop het werd opgehaald op een zodanige manier werd bewaard dat het materiaal niet vrij toegankelijk was voor anderen dan de aangifteplichtige en de ondernemer die het materiaal ophaalt en/of dat het materiaal op een zodanige manier was afgedekt dat het was onttrokken aan het oog van passanten en niet bereikbaar was voor vogels, knaagdieren, honden en katten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 81g, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, drie maal gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 81g, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. In het licht van het hiervoor is overwogen geldt dat niet is gebleken dat verdachte een dusdanige overlast van vossen heeft ervaren dat zijn aanpak van dat probleem geboden of gerechtvaardigd was of dat hij dat met recht en reden heeft kunnen menen.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft geen aangifte gedaan van kadavers en botresten van kalveren en deze kadavers en botresten onafgedekt op zijn erf laten liggen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 3.2 en 3.4 van de Regeling dierlijke bijprodukten 2008. Deze artikelen houden een aangifteplicht (zodat die kunnen worden opgehaald) en een zorgplicht in voor de aangifteplichtige en in casu verdachte als eigenaar van de aangetroffen kadavers en botresten van kalveren- om tot het moment waarop de kadavers worden opgehaald, deze op zodanige wijze af te dekken als in die regeling is omschreven. De hier in het geding zijnde voorschriften strekken tot het voorkomen van de verspreiding van dierziektes. Door niet aan zijn zorgplicht te voldoen, heeft verdachte dit belang geschaad.
Naar het oordeel van het hof zijn de feiten zo ernstig dat een hogere geldboete dient te worden opgelegd dan de economische politierechter heeft opgelegd.
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 81g van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 3.2 en 3.4 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot 3 (drie) geldboetes, elk van € 400,00 (vierhonderd euro), telkens bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
In beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 3 kadavers van kalveren
- botresten van 2 kalveren.
Aldus in raadkamer beslist en vervolgens gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr H.W. Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 3 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr H.W. Koksma is buiten staat om dit arrest te onderteken