Parketnummer: 21-001054-10
Uitspraak d.d.: 17 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Utrecht van 3 maart 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] [(land)] in het jaar [jaartal],
wonende te [postcode en plaats], [adres].
De verdachte en het openbaar ministerie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 december 2010 en 3 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr A.M.C.J. Baaijens, naar voren is gebracht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 14 december 2010 verzocht tot het voegen van de stukken van de zaak tegen medeverdachte [naam] in het dossier van verdachte.
Het hof heeft de beslissing op dit verzoek ter zitting van 14 december 2010 aangehouden en zal derhalve thans op dit verzoek beslissen. Het verzoek van de raadsman dient te worden beslist aan de hand van het noodzaakcriterium. Het hof acht voeging van de stukken van de zaak tegen medeverdachte [naam] niet noodzakelijk voor enige in de zaak tegen verdachte te nemen beslissing omtrent een der vragen uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 10 december 2007 te Utrecht, opzettelijk, dieren of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse en/of beschermde uitheemse diersoort te weten:
a).
- 8, althans één of meer kruisingen van putter en/of
- 7, althans één of meer putters en/of
- 1 mutant putter,
zijnde (een) inheemse beschermde diersoort(en)
b).
- 25, althans één of meer edelzangers en/of
- 1 Mozambique sijs,
zijnde (een) uitheemse beschermde diersoort(en)
te koop heeft gevraagd, heeft gekocht of verworven, ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht of ten verkoop heeft aangeboden, heeft gebruikt voor commercieel gewin of heeft onder zich gehouden;
Feit 2
hij op of omstreeks 10 december 2007, althans in de maand december 2007, te Utrecht, (telkens) opzettelijk voorhanden heeft gehad een (of meer) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten (een) vals(e) of vervalst(e) gesloten pootring(en) (aangebracht om de po(o)t(en) van (een) beschermde inheemse vogel(s)),
(elk) zijnde die gesloten pootring(en) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid die pootring(en)
- niet bestemd was/waren voor die vogel(s) en/of
- door oprekken van formaat was/waren veranderd en/of
- was/waren voorzien van (een) vals(e) ringnummer(s), althans van (een) ringnummer(s) dat/die niet voor zijn, verdachtes, vogel(s) en/of voor de door die ander daarmee geringde vogel(s) was/waren afgegeven;
Feit 3
hij op of omstreeks 10 december 2007 te Utrecht, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 nietig dient te worden verklaard, nu in de tenlastelegging geen specificaties zijn genoemd van de pootringen, zodat onvoldoende duidelijk is waar de tenlastelegging betrekking op heeft.
Uit de tenlastelegging -in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van het dossier- blijkt voldoende duidelijk wat verdachte wordt verweten. Verdachte heeft zich daartegen kunnen verdedigen, gezien ook het pleidooi van de raadsman. De dagvaarding voldoet daarom en ook overigens aan de eisen gesteld in het eerste lid van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Hiertoe is ten aanzien van de onder sub a genoemde kruisingen van putters en mutant putter -conform de overwegingen van de rechtbank- aangevoerd dat het gaat om gefokte vogels, waarop de vrijstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten van toepassing is. Dat ook wanneer sprake is van gefokte vogels deze vogels geringd moeten zijn, neemt de werking van de vrijstelling niet weg. Het niet ringen van gefokte vogels is een overtreding van artikel 6 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Overtreding van dat artikel is echter niet tenlastegelegd.
Ten aanzien van de onder sub b genoemde vogels is door de raadsman aangevoerd dat deze vogels met toestemming van de rechter-commissaris en met instemming van het openbaar ministerie bij verdachte zelf in bewaring c.q. bezit zijn gelaten.
Het hof overweegt ten aanzien van de feiten -conform de overwegingen hieromtrent van de rechtbank- het volgende.
Op 10 december 2007 treffen verbalisanten [naam] en [naam] bij een doorzoeking in het kader van een onderzoek naar verboden handel in vogels in de woning van verdachte in Utrecht acht kruisingen van putters, één putter kleurmutant en zeven putters aan.
De verbalisanten constateren dat vier van de aangetroffen kruisingen van putters ongeringd zijn, dat drie van de kruisingen van putters een aluminiumkleurige ring om hun poot hebben die niet aan de gestelde eisen voldoet en dat één van de kruisingen van putters een aluminiumkleurige ring om zijn poot heeft die niet gesloten is. Zij constateren voorts dat de putter kleurmutant een op zichzelf correcte gesloten pootring draagt, maar dat deze ring een deuk bevat, dat de randen van de ring vermoedelijk zijn opgerekt en dat de combinatie van vogel en ring vermoedelijk niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. Tenslotte stellen zij bij de putters vast dat een van de putters ongeringd is en dat de ringen van de andere zes putters niet zuiver rond zijn, dat deze waarneembare sporen van een tang bevatten, aan de buitenzijde lichte beschadigingen dan wel aan de binnenzijde krassporen vertonen, dat de combinatie van de vogel met de ring vermoedelijk niet voldoet aan de gestelde eisen en/of dat de ring ruim om de poot van de vogel zat en de ring een binnendiameter van 2,67 millimeter voerde terwijl voor de putter een ring met binnendiameter van maximaal 2,5 millimeter is voorgeschreven.
Voorts treffen verbalisanten [naam] en [naam] 25 stuks beschermde edelzangers aan die alle ongeringd zijn. Verdachte heeft ten overstaan van de verbalisanten verklaard dat hij de vogels had gekocht van kwekers of handelaars en dat hij geen rekeningen daarvan kon tonen. Ook werd een Mozambique sijs aangetroffen met een zwarte gesloten pootring van 2007 met het opschrift NB07 OPEA n12, 5 08, zijnde een ring met het kweeknummer dat is afgegeven aan medeverdachte [naam], van wie de verbalisanten bekend was dat deze in 2007 niet had gekweekt. Om die reden stellen de verbalisanten vast dat deze ring valselijk om een van de poten van de betreffende Mozambique sijs is aangebracht.
Relevante wet- en regelgeving
Op grond van artikel 13, eerste lid onder a en b, van de Flora- en faunawet (Ffw) is het verboden om beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoorten (o.a.) ten verkoop aan te bieden of in voorraad te hebben.
Uit artikel 1, sub 2, Ffw wet volgt dat onder ‘soort’ eveneens kruisingen worden verstaan en deze derhalve ook onder de Flora- en faunawet vallen.
Voor inheemse soorten zijn vrijstellingen opgenomen in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (verder: het Besluit). Artikel 4 van dit Besluit ziet op een vrijstelling ten aanzien van gefokte dieren. Een vrijstelling voor gefokte vogels is apart opgenomen in artikel 5 van het Besluit. Uit dit artikel volgt dat het verbod als bedoeld in artikel 13 Ffw niet geldt ten aanzien van gefokte vogels indien de houder kan aantonen dat de vogels gefokt zijn en voor zover deze vogels zijn voorzien van een pootring als bedoeld in artikel 6 van genoemd Besluit, registratie heeft plaatsgevonden in de administratie bedoeld in artikel 8 en voldaan is aan de krachtens artikel 18 gestelde regels. Blijkens artikel 6 van genoemd Besluit dient het in dat geval om een gesloten pootring te gaan.
In artikel 1, onder a, van het Besluit is het begrip ‘gesloten pootring’ gedefinieerd als: ‘Een individueel gemerkte, naadloze, ononderbroken ring of manchet, zonder naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid en waarvan het formaat zodanig is dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt.
De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-principe. In beginsel geldt het verbod van artikel 13 Ffw, tenzij sprake is van een ontheffing of vrijstelling.
Vooropgesteld wordt dat de onder 1 sub a in de tenlastelegging genoemde vogels -ook de kruisingen en de mutant- behoren tot beschermde inheemse diersoorten en de onder 1 sub b tenlastegelegde vogels behoren tot beschermde uitheemse diersoorten en alle in de tenlastelegging genoemde vogels derhalve vallen onder het verbod van artikel 13 Flora- en faunawet. Dit is overigens ook niet betwist.
In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of de kruisingen en de mutant vallen onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 5 van het Besluit. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte niet kunnen aantonen dat de vogels op reguliere wijze zijn gefokt. Niet alleen waren de bij verdachte aangetroffen vogels niet voorzien van een ingevolge artikel 5 van het Besluit verplichte pootring, zoals nader uitgewerkt in artikel 6 van het Besluit, evenmin was voldaan aan de andere in artikel 5 van het Besluit gestelde voorwaarde voor vrijstelling, te weten een registratie als bedoeld in artikel 8 van het Besluit, zodat sprake is van overtreding van het verbod als bedoeld in artikel 13 Ffw. Dat het niet ringen van gefokte vogels eveneens een zelfstandige overtreding van artikel 6 van het Besluit oplevert, doet aan het voorgaande niet af.
Ten aanzien van de inbeslagname wordt opgemerkt dat wanneer voorwerpen -in dit geval vogels- in beslag worden genomen, deze uit het maatschappelijk verkeer worden gehaald. De omstandigheid dat de vogels na de inbeslagname feitelijk bij verdachte bleven, is ongetwijfeld een praktisch ingegeven oplossing geweest, doch dit brengt geen verandering in het feit dat verdachte, zoals hem verweten wordt, die vogels daarvóór in strijd met art. 13 Ffw onder zich had.
Op grond van het voorgaande worden de verweren van de verdediging verworpen. Aan deze verweren zal dan ook hier (in het kader van de bewezenverklaring) noch verderop, als het gaat om de strafbaarheid van feit of dader, enig gevolg worden verbonden.
Ten aanzien van het ‘Salduz-verweer’ merkt het hof nog op dat, wat daar verder ook van zij, het hof de verklaringen van verdachte die zijn afgelegd voordat hij met zijn raadsman heeft kunnen spreken niet voor het bewijs heeft gebezigd, zodat dit verweer geen nadere bespreking behoeft.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1
hij op 10 december 2007 te Utrecht opzettelijk dieren behorende tot een beschermde inheemse en beschermde uitheemse diersoort te weten:
a).
- 8,kruisingen van putter en
- 7 putters en
- 1 mutant putter,
zijnde inheemse beschermde diersoort
b).
- 25 edelzangers en
- 1 Mozambique sijs,
zijnde uitheemse beschermde diersoort
ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad
Feit 2
hij op 10 december 2007, te Utrecht, telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals en/of vervalst geschrift, te weten vals of vervalst gesloten pootringen (aangebracht om de poten van beschermde inheemse vogels),
(elk) zijnde die gesloten pootringen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat telkens opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid die pootring
- niet bestemd waren voor die vogels en/of
- door oprekken van formaat waren veranderd en/of
- waren voorzien van valse ringnummers, althans van ringnummers die niet voor zijn, verdachtes, vogels en/of voor de door die ander daarmee geringde vogel waren afgegeven.
Feit 3
hij op 10 december 2007 te Utrecht, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft beschermde inheemse en uitheemse vogels voorhanden gehad. De vogels, waarvan verdachte wist dat ze illegaal waren gevangen, werden van gemanipuleerde, niet voor deze vogels bestemde pootringen voorzien, zodat deze vervolgens als handelswaar konden dienen. Dit uitsluitend met het doel zichzelf financieel te bevoordelen. Het ongecontroleerde bezit van en de handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten brengt de natuurlijke populaties grote schade toe en draagt bovendien bij aan een vermindering van de overlevingskansen van die soorten in het wild.
Voorts heeft verdachte een wapen voorhanden gehad.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan zoals hiervoor is overwogen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat hij - anders dan de rechtbank - van oordeel is dat het onder 1 bewezenverklaarde ten verkoop voorhanden of in voorraad hebben van 8 kruisingen van putters en een mutant putter wel degelijk een strafbaar feit oplevert. Het hof zal daarom een hogere straf in de vorm van een geldboete, van na te melden hoogte, en een werkstraf, van na te melden duur, opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Een gedeelte van de werkstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd teneinde verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De raadsman van verdachte heeft gepleit tot het toepassen van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Daartoe wordt door het hof gelet op de ernst van de feiten geen aanleiding gezien.
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en vogels.
Een deel van de voorwerpen behoren de veroordeelde toe en zullen worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het andere deel van de voorwerpen en de vogels zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 13 van de Wet wapens en munitie en artikel 13 van de Flora- en faunawet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Wijst af het verzoek tot voeging van de stukken van de zaak tegen medeverdachte [naam].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 7 (zeven) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enig in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- gereedschap;
- 3 priemen
- 1 knijptang
- 1 schaar
- 1 mes
- olie
- diversen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 26 vogels; 25 ongeringde edelzangers en 1 Mozambique sijs
- 70 pootringen, VLG nr. 3
- 563 ringen (136 pootringen)
- 1 ring met een grote hoeveelheid pootringen, VLG nr. 19
- 1 fles met diverse gekleurde pootringen, VLG 19/2
- 1 draad met 2 pootringen, VLG nr. 22
- 16 ringen in diverse kleuren, VLG nr. 21.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr B.W.M. Hendriks en mr J.H.M. Zwinkels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 17 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr J.H.M. Zwinkels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.