GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.060.889
(zaaknummer/rolnummer rechtbank 94207 / HA ZA 08-546)
arrest van de eerste civiele kamer van 27 september 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A/b Financiën B.V.,
gevestigd te Almelo,
en
[A],
wonende te [woonplaats],
en
[B],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel, geïntimeerden in het incidenteel appel,
advocaat: mr. F. Kolkman,
[C],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
advocaat: mr. A.J. Spoor.
Partijen worden hierna A/b Financiën, [A], [B] en [C] genoemd. Appellanten gezamenlijk worden ook A/b Financiën c.s. genoemd.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 25 maart 2009 en 23 december 2009 die de rechtbank Almelo tussen A/b Financiën c.s. als gedaagden en [C] als eiser heeft gewezen; van genoemde vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 A/b Financiën c.s. hebben bij exploot van 22 maart 2010 [C] aangezegd van voornoemde vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [C] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben A/b Financiën c.s. veertien grieven tegen genoemd vonnis van 23 december 2009 aangevoerd en toegelicht en bewijs aangeboden. Zij hebben gevorderd dat het hof de vonnissen - voor zover bestreden - zal vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en - naar het hof begrijpt – opnieuw rechtdoende de tegen A/b Financiën ingestelde vorderingen alsnog volledig zal afwijzen, met veroordeling van [C] in de kosten van beide instanties, te begroten volgens het gebruikelijke tarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening van dit arrest plaatsvindt, op € 199,00.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [C] de grieven bestreden, heeft hij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling van de rechtsgronden, met veroordeling van A/b Financiën c.s. in de proceskosten.
2.4 Bij dezelfde memorie heeft [C] incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 december 2009, heeft hij daartegen drie grieven aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. [C] heeft gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw recht doende, de vorderingen van [C] alsnog volledig zal toewijzen, met veroordeling van A/b Financiën c.s. in de proceskosten.
2.5 Bij memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte uitlating producties hebben A/b Financiën c.s. de grieven in het incidenteel appel bestreden en zich uitgelaten over de producties bij de onder 2.3 en 2.4 genoemde memorie. Zij hebben geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [C] in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren althans dit hoger beroep zal afwijzen en het in eerste aanleg gewezen vonnis van de rechtbank Almelo van 23 december 2009 - voor zover daar in principaal appel geen grieven tegen zijn aangevoerd - zal bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden, met veroordeling van [C] in de kosten van het incidenteel appel.
2.6 [C] heeft vervolgens nog een akte na memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende uitlating producties, met drie producties, genomen. Daarop hebben A/b Financiën c.s. een akte uitlating producties genomen.
2.7 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Geen grieven zijn gericht tegen de oordelen van de rechtbank dat [A] en [B] niet (persoonlijk) aansprakelijk zijn jegens [C] en dat de jegens hen gerichte vorderingen dienen te worden afgewezen. Gelet op deze oordelen had de rechtbank [C], als de in zoverre in het ongelijk gestelde partij, dienen te veroordelen in de aan de zijde van [A] en [B] gevallen proceskosten. In zoverre slaagt grief XIV in het principaal appel. Nu evenwel niet is gebleken dat [A] en [B] afzonderlijk van A/b Financiën kosten hebben gemaakt, worden de door [C] aan hen te vergoeden proceskosten van de eerste aanleg vastgesteld op nihil.
3.2 Voor het overige lenen de grieven in het principaal en in het incidenteel appel zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3 Als in zoverre niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist staat tussen partijen vast dat [C] op of omstreeks 1 maart 2004 ten behoeve van de aankoop van zijn nieuwe woning middels tussenkomst van A/b Financiën een financieringsconstructie is aangegaan waarbij hij, naast een hypothecaire geldlening bij Bouwfonds, aan A/b Financiën € 525.000,-- leende (hierna: leenovereenkomst I) terwijl A/b Financiën op haar beurt € 550.000,-- aan [C] leende (hierna: leenovereenkomst II). De constructie bestond er voorts uit dat een deel van het middels leenovereenkomst I geleende geld als durfkapitaal werd uitgeleend aan derden. De vorderingen van [C] zijn, naar het hof begrijpt, erop gebaseerd dat A/b Financiën is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van deze financieringsconstructie door de leenovereenkomsten op te zeggen en de ingevolge leenovereenkomst I verschuldigde rente niet te vergoeden.
3.4 Het hof zal allereerst beoordelen of, hetgeen door A/b Financiën is betwist, de leenovereenkomsten zijn opgezegd. Daarbij zijn de volgende over en weer niet althans onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten van belang.
3.4.1 In de leenovereenkomsten I en II is de volgende clausule opgenomen:
Vervroegde of versterkte aflossing is zonder bijbetaling toegestaan.
3.4.2 In artikel 2 aanhef en onder h van de bij de leenovereenkomsten I en II behorende voorwaarden en bedingen (productie 1 bij inleidende dagvaarding) is bepaald:
Het gehele bedrag van de geldlening of het nog niet afgeloste gedeelte daarvan is met de verschuldigde en lopende rente, de nog verschuldigde boeten terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling door een bevel of soortgelijke akte zal zijn vereist:
(…)
h. ingeval de lening door de gelduitlener wordt opgezegd, waarbij de reden van de opzegging wordt vermeld.
3.4.3 A/b Financiën is op 18 november 2004 onder de noodregeling van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna Wtk) gebracht, met benoeming van een bewindvoerder.
3.4.4 De bewindvoerder heeft bij brief van 6 juli 2005 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) aan [C] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik geef daarbij nogmaals aan dat ik de enige bevoegde persoon ben in Belba en A/b Financiën. Voor het onderstaande geldt dus ook dat u de te behandelen zaken slechts met mij kunt afdoen en eventuele afwijkende afspraken na datum bewindvoering met uw contactpersonen binnen Belba en A/b Financiën geen gelding zullen hebben.
(…)
In eerste instantie zullen de bezittingen van Belba en A/b Financiën, voornamelijk bestaande uit uitgezette hypotheekleningen, door mij te gelde worden gemaakt door opzegging van die leningen.
(…)
Wat dient u te doen?
Wanneer u per saldo een schuld aan Belba of A/b Financiën hebt,
dan zijn er de volgende mogelijkheden:
• U kunt bij mij een beroep op verrekening doen tussen uw eventuele vordering en uw schuld, en de schuld vervolgens aflossen.
• U kunt trachten zowel uw schuld als uw vordering of uw saldo elders onder te brengen bij een reguliere kredietinstelling, zodat uw vordering en schuld gelijktijdig kunnen worden overgedragen.
• U kunt mij vragen te bemiddelen bij het onderbrengen van uw schuld en vordering of het saldo tussen beiden bij een reguliere kredietinstelling.
Het is belangrijk dat een en ander zo snel mogelijk wordt geëffectueerd. De noodregeling moet niet langer bestaan dan noodzakelijk. Ik verzoek u dan ook ten spoedigste aan mij uw keuze kenbaar te maken. Voor zover nodig, kunt u deze brief tevens beschouwen als een opzegging van de leningovereenkomst waarbij ik een redelijke termijn, drie maanden na dagtekening van deze brief, in acht zal nemen.”
3.4.5 De bewindvoerder heeft bij brief van 20 december 2005 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) aan de door [C] aangezochte notaris onder meer het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw schrijven kunnen wij u berichten dat familie [C] een schuld heeft aan AB Financiën BV van, per 22 december, € 158.760,08 indien ervoor gekozen wordt ongesaldeerd af te wikkelen. Wordt ervoor gekozen gesaldeerd af te wikkelen bedraagt het saldo € 131.276,07. Indien gekozen wordt voor de laatste optie zal familie [C] ons schriftelijk aan moeten geven dat zij zich beroepen op verrekening van de vordering met de schuld.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ingeval ervoor gekozen wordt niet gesaldeerd af te wikkelen, de rente over de vordering vanaf de datum van de noodregeling niet geverifieerd kan worden, en dus ook niet in de afwikkeling zal worden betrokken. Dat betekent overigens niet dat de rentevordering daarmee vervalt. Wanneer de vereffening is afgerond en er nog gelden over zijn dan kan de rentevordering tegenover Belba of A/b Financiën alsnog geldend maken. Alleen wanneer er een tekort is familie [C] de rentevordering definitief kwijt.
(…)
Afwikkeling van de positie jegens AB Financiën BV kan als ervoor wordt gezorgd, afhankelijk van de door familie [C] gemaakte keuze gesaldeerd of ongesaldeerd af te wikkelen, € 131.276,07 of € 158.760,08 uiterlijk 22 december op rekeningnummer [nummer] bij de Fortis Bank ten name van [G] qq inzake bewindvoering Belba BV/AB Financiën BV, en onder vermelding van naam en klantnummer is bijgeschreven.
Zodra afwikkeling heeft plaatsgevonden hebben AB Financiën BV en uw cliënt over en weer geen rechten of verplichtingen meer, onder voorbehoud van achteraf gebleken onjuistheden en zullen wij meewerken aan royement van de hypothecaire inschrijving.”
3.4.6 Door [C] is op 30 december 2005 een bedrag van in totaal € 159.512,73 betaald op de rekening van de bewindvoerder.
3.5 De brief van 6 juli 2005 van de bewindvoerder aan [C] kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan als een opzegging, met een opzegtermijn van drie maanden, van - in ieder geval - leenovereenkomst II. Door A/b Financiën is onvoldoende gesteld om tot een andere conclusie te komen. Ingevolge artikel 72 lid 1 van de destijds geldende Wtk oefent de bewindvoerder bij uitsluiting alle bevoegdheden van de organen van de kredietinstelling uit. Hij was dan ook (als enige) bevoegd om deze rechtshandeling namens A/b Financiën te verrichten en had dat in zijn brief van 6 juli 2005 ook aan [C] meegedeeld. Blijkens de door [C] ondernomen actie na ontvangst van die brief, heeft hij de brief ook als een opzegging van de leenovereenkomst begrepen. Uit artikel 2 aanhef en onder h van de bij de leenovereenkomst II behorende voorwaarden en bedingen volgt dat partijen erin hebben voorzien dat de overeenkomst tussentijds, onder opgave van reden, kan worden opgezegd. Voor gebruikmaking van deze contractuele mogelijkheid tot beëindiging van de leenovereenkomst was geen machtiging van de rechtbank, en voorafgaand advies van De Nederlandsche Bank, vereist; van een situatie als bedoeld in artikel 75 Wtk was geen sprake. Dat de bewindvoerder zelf, na verloop van de opzegtermijn, niet direct concrete handelingen heeft verricht om tot een feitelijke afwikkeling van de leenovereenkomst te komen, doet aan het feit van de opzegging niet af. Aan de e-mail van 24 november 2005 van [F], [A] en Arkes (productie 3 bij inleidende dagvaarding) komt in dit verband geen gewicht toe omdat zij niet bevoegd waren om namens A/b Financiën te handelen; deze e-mail kan derhalve niet worden aangemerkt als een e-mail van A/b Financiën.
3.6 Voor zover in de brief van 6 juli 2005 al niet een opzegging van leenovereenkomst II ligt begrepen, kan deze brief in ieder geval worden aangemerkt als een aanbod van de bewindvoerder om tot een (vervroegde) afwikkeling van de leenovereenkomsten (I en II) te komen. In vervolg op deze brief heeft [C] ervoor gekozen zijn geldleningsverhouding met A/b Financiën af te wikkelen. Daartoe heeft hij onder meer bij brief van 20 juli 2005 de durfkapitaallening aan [D] opgezegd. Bij brief van 20 december 2005 heeft de bewindvoerder aan de door [C] met de afwikkeling belaste notaris een berekening gezonden waaruit volgt welk bedrag [C] per saldo aan A/b Financiën dient te voldoen teneinde tot een afwikkeling te komen, waarbij de bewindvoerder [C] de keuze laat om gesaldeerd of ongesaldeerd af te wikkelen. [C] heeft overeenkomstig de berekening van de bewindvoerder, vermeerderd met enige rente omdat de betaling enkele dagen later plaatsvond dan door de bewindvoerder bij de berekening als uitgangspunt was genomen, het aan A/b Financiën verschuldigde bedrag voor ongesaldeerde afwikkeling op de rekening van de bewindvoeder betaald. Aldus heeft [C] voormeld aanbod geaccepteerd. Tegenover de uitdrukkelijke betwisting door [C] dat deze betaling als een bijschrijving op het depottegoed moet worden beschouwd, had het op de weg van A/b Financiën gelegen om haar stelling terzake nader te onderbouwen. Nu zij heeft nagelaten dat in voldoende mate te doen, zal aan die stelling verder voorbij worden gegaan.
3.7 Uit deze gang van zaken volgt dat [C] ervoor heeft gekozen om ook leenovereenkomst I te beëindigen en tot een totale afwikkeling van de leenovereenkomsten te komen. De betaling van het door de bewindvoerder berekende bedrag impliceert dat [C] heeft ingestemd met de door de bewindvoerder berekende ongesaldeerde afwikkeling. De bewindvoerder heeft tegen de (latere dan door hem gevraagde) ontvangst van het bedrag of de hoogte daarvan niet geprotesteerd. Met zijn brief van 20 december 2005 en de ontvangst van het per saldo door [C] verschuldigde bedrag, moet de bewindvoeder dan ook geacht worden met deze afwikkeling te hebben ingestemd. Met deze afwikkeling waren beide leenovereenkomsten beëindigd en over en weer (vervroegd) afgelost. Dat het royement van de hypothecaire inschrijving eerst een maand later heeft plaatsgevonden, en in de daartoe aan de notaris gezonden brief van de bewindvoerder van 24 december 2006 (productie 3 bij conclusie van dupliek) ook het woord ‘afwikkeling’ wordt gebruikt, doet er niet aan af dat de financiële afwikkeling en beëindiging van de leenovereenkomsten reeds eerder was voltooid.
3.8 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of A/b Financiën uit hoofde van de beëindigde leenovereenkomst I nog rente aan [C] verschuldigd is en zo ja, welk bedrag. Voor de beoordeling van die vragen zijn, aanvullend, de volgende over en weer niet althans onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten van belang:
3.8.1 De aanhef en artikel 1 van leenovereenkomst I luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
De geldlener verklaart zich (hoofdelijk) te verbinden om:
1. van voormelde som of het onafgeloste gedeelte daarvan aan de gelduitlener te zullen betalen een variabele rente, welke maandelijks achteraf door de geldlener zal worden vastgesteld, maandelijks achteraf per de 25ste;
3.8.2 Een op 1 maart 2004 gedateerd door partijen ondertekend document met aan de kop: “Aanvullende afspraken bij de geldleningen visa versa tussen:” (productie 1 bij inleidende dagvaarding) luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
1. Rentevaststelling:
a. Maandelijks stelt A/B de rente vastgesteld over de er voor liggende maand voor beide over en weer afgesloten geldleningen.
b. (…)
c. Gedurende de eerste twee jaar ontvangt [C] 0,1%-punt hogere rentevergoeding over de spaargelden box III waarover conform bovenvermelde financieringsberekening 4,9% wordt vergoed.
3.8.3 Vanaf de aanvang van de noodregeling heeft A/b Financiën aan [C] geen rente vergoed.
3.8.4 De ten aanzien van A/b Financiën uitgesproken noodregeling is per 27 december 2006 beëindigd.
3.9 Tussen partijen staat vast dat in de (ongesaldeerde) afwikkeling per 30 december 2005 van de leenovereenkomsten I en II (waar [C] om fiscale redenen voor had gekozen) niet was begrepen de rente over de vordering van [C] op A/b Financiën uit hoofde van leenovereenkomst I. Gedurende de noodregeling was A/b Financiën (ingevolge artikel 74 Wtk) niet verplicht deze rente te betalen maar nu de noodregeling is beëindigd en de geldleningsovereenkomsten zijn opgezegd, zal A/b Financiën alsnog haar betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst dienen na te komen. Niet valt in te zien waarom zij deze overeengekomen rentevergoeding niet alsnog aan [C] zou behoeven te voldoen (zoals zij overigens, naar zij zelf heeft gesteld, ook aan de andere klanten met rentevorderingen heeft gedaan) of waarom deze niet opeisbaar zou zijn. Het beroep op de in de brief van 20 december 2005 door de bewindvoerder opgenomen zinsnede dat partijen na de afwikkeling niets meer van elkaar te vorderen hebben, kan A/b Financiën niet baten. In het licht van de overige tekst van de brief, de keuzemogelijkheid die de bewindvoerder biedt voor een gesaldeerde of ongesaldeerde afwikkeling en de uitdrukkelijke mededeling van de bewindvoerder dat bij de keuze voor een ongesaldeerde afwikkeling de rentevordering niet vervalt doch later nog jegens A/b Financiën geldend gemaakt kan worden, heeft [C] met zijn keuze voor een ongesaldeerde afwikkeling geen afstand gedaan van zijn recht om alsnog de door A/b Financiën verschuldigde rente te vorderen. Ook de omstandigheid dat de vordering van [C] op A/b Financiën is verpand kan aan de betalingsverplichting van A/b Financiën niet afdoen. Nu vaststaat dat leenovereenkomst II volledig is afgewikkeld, moet het daaraan verbonden pandrecht immers geacht worden te zijn teniet gegaan.
3.10 Voor zover grief VI van A/b Financiën al gelezen kan worden als een voldoende gemotiveerde klacht tegen het feit dat de rechtbank de renteberekening van [C] heeft gevolgd, uitkomend op € 25.313,55, geldt het volgende. Tegenover de stelling van [C], onder verwijzing naar de aanvullende voorwaarden, dat ten aanzien van leenovereenkomst I een rentepercentage van 5% van toepassing is, heeft A/b Financiën in eerste aanleg gesteld dat partijen een percentage van 4,9% zijn overeengekomen. Gelet op het bepaalde in de aanvullende afspraken bij de geldleningen (zie r.o. 3.8.2) had het op de weg van A/b Financiën gelegen dit standpunt nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan zal het hof uitgaan van een percentage van 5% en de op basis daarvan door [C] gemaakte, overigens niet door A/b Financiën betwiste, berekening. Hieruit volgt dat de vordering van [C] ad € 25.313,55 ter zake van verschuldigde rente voor toewijzing gereed ligt.
3.11 A/b Financiën heeft betwist over dit bedrag wettelijke rente verschuldigd te zijn terwijl [C] bezwaar heeft gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke rente eerst vanaf de dag van dagvaarding verschuldigd is. Vast staat dat [C] ervoor heeft gekozen om per 30 december 2005 de leenovereenkomsten ongesaldeerd af te wikkelen, dat wil zeggen zonder verrekening met de door A/b Financiën verschuldigde rente vanaf november 2004. [C] heeft bij de beëindiging van de leenovereenkomsten dus uitdrukkelijk ervan afgezien op dat moment de verschuldigde rente op te eisen. Daardoor kan niet worden geoordeeld dat A/b Financiën op dat moment in verzuim was ter zake van de betaling van die rente. Dat is anders vanaf het moment dat [C] alsnog aanspraak maakte op betaling van de rente en hij A/b Financiën daartoe in gebreke stelde. [C] heeft zich in dat verband beroepen op een tweetal brieven. A/b Financiën heeft betwist deze brieven te hebben ontvangen. Tegenover deze betwisting heeft [C] volstaan met de stelling dat de brieven nogmaals per aangetekende brief van 20 november 2007 aan A/b Financiën zijn verzonden, onder overlegging van een distributielijst van TNT Post met daarop de datum van 23 oktober 2007 en zonder dat daaruit blijkt welke brieven met welke geadresseerde zijn verzonden of in ontvangst zijn genomen. Deze productie kan zonder nadere motivering - die ontbreekt - dan ook niet als voldoende onderbouwing gelden van de stelling dat A/b Financiën de brieven wel heeft ontvangen. [C] heeft terzake ook geen (voldoende specifiek en concreet) bewijs aangeboden. De betwisting in hoger beroep door A/b Financiën de brieven te hebben ontvangen kan niet als een gedekt verweer worden beschouwd; A/b Financiën heeft van het voeren van dit verweer geen afstand heeft gedaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat A/b Financiën een ingebrekestelling heeft ontvangen of anderszins in verzuim is geraakt. De gevorderde wettelijke rente dient daarom te worden afgewezen.
3.12 De overige vorderingen van [C] zijn erop gebaseerd dat A/b Financiën door de opzegging van de leenovereenkomsten en de gedwongen afwikkeling van de financieringsconstructie is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [C]. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is in de leenovereenkomsten in (tussentijdse) opzegging voorzien en was de bewindvoerder bevoegd tot opzegging over te gaan. Deze opzegging vormt op zichzelf dan ook niet een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Ook al zag [C] zich als gevolg van deze opzegging door de bewindvoerder genoodzaakt om tot een totale afwikkeling te komen en een nieuwe lening af te sluiten, dan maakt dat A/b Financiën nog niet zonder meer schadeplichtig jegens [C]. Uit hetgeen overigens door [C] is gesteld kan evenmin worden geconcludeerd dat A/b Financiën met de opzegging van de overeenkomst door de bewindvoerder jegens [C] is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De algemene stelling dat A/b Financiën is tekort geschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens [C] is in dit verband onvoldoende concreet en onvoldoende gemotiveerd. Ook de stelling dat A/b Financiën is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen doordat de afwikkeling van de door haar bedachte gebrekkige constructie lang heeft geduurd, is onvoldoende onderbouwd. De op een dergelijk tekortschieten gebaseerde vorderingen van [C] dienen dan ook te worden afgewezen.
3.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof niet toe aan het over en weer gedane bewijsaanbod.
4.1 Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd voor zover de vorderingen jegens [A] en [B] zijn afgewezen en A/b Financiën is veroordeeld om aan [C] dient te voldoen een bedrag van € 25.313,55 aan verschuldigde rente. Ook de jegens A/b Financiën uitgesproken proceskostenveroordeling zal worden bekrachtigd. Voor het overige dient het vonnis te worden vernietigd, zal het meer of anders gevorderde worden afgewezen en zal [C] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A] en [B] in eerste aanleg gevallen en tot aan de uitspraak in eerste aanleg begroot op nihil.
4.2 Nu partijen in het principaal appel over en weer geheel of gedeeltelijk (materieel) in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten in het principaal appel te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. [C] zal als de in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij de kosten van het incidenteel appel dienen te dragen.
Het hof, recht doende in het principaal en in het incidenteel appel:
5.1 bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Almelo van 23 december 2009 voor zover daarbij de vorderingen van [C] jegens [A] en [B] zijn afgewezen, A/b Financiën is veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [C] een bedrag van € 25.313,55 aan verschuldigde rente te voldoen en A/b Financiën is veroordeeld in een gedeelte van de proceskosten aan de zijde van [C];
5.2 vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Almelo van 23 december 2009 voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [C] in de kosten van de eerste aanleg aan de zijde van [A] en [B] gevallen en tot aan de uitspraak van 23 december 2009 begroot op nihil;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders door [C] gevorderde af;
5.3 compenseert de proceskosten in het principaal appel in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.4 veroordeelt [C] in de kosten van het incidenteel appel aan de zijde van A/b Financiën c.s. gevallen en tot op heden begroot op € 579,-- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5.5 wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2011.