Gerechtshof Arnhem
Nevenzittingplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000797-11
Uitspraak d.d.: 15 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
thans ingeschreven en verblijvende te P.I. Vught- Nieuw Vosseveld 2 GEV,
Lunettenlaan 501 te Vught,
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van feit 1 tot en met 4 tot gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren ten aanzien van de algemene voorwaarde, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een behandeling bij Kairos dan wel bij een soortgelijke behandeling, en een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer, met aan de bijzondere voorwaarden een proeftijd van vijf jaren gekoppeld. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij volledig zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.H. Bongers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van:
- de bewezenverklaring;
- de kwalificatie;
- de strafbaarheid van de feiten;
- de strafbaarheid van de verdachte;
- de vordering van de benadeelde partij inclusief de schadevergoedingsmaatregel.
In zoverre zal het vonnis worden bevestigd.
Het hof verenigt zich ook met de in het vonnis opgevoerde gronden waarop de hiervoor bedoelde beslissingen berusten, met uitzondering van die welke betreffen:
- de bewezenverklaring en
- de strafbaarheid van de verdachte.
Met de opgave van de in het vonnis genoemde bewijsmiddelen kan niet worden volstaan, aangezien de verdachte niet alle onderdelen van de bewezenverklaring duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Het hof zal dit arrest dan ook aanvullen met de bewijsmiddelen indien een rechtsmiddel tegen de uitspraak mocht worden aangewend.
Het hof zal de gronden met betrekking de strafbaarheid van de verdachte in dit arrest aanvullen en verbeteren.
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissing ten aanzien van:
- de oplegging van straf.
In zoverre zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het Pro Justitia Psychologisch onderzoek d.d. 17 maart 2011, opgesteld door drs. R.R. Beth, forensisch gedragskundige, orthopedagoog.
Dit rapport houdt als conclusie onder meer in dat verdachte functioneert op normaalgemiddeld intelligentieniveau, maar dat verdachte naast pedofilie van het niet-exclusieve type, gericht op vrouwen, cluster B (antisociale en narcistische) trekken en cluster C (ontwijkende en afhankelijke) trekken heeft ontwikkeld.
De deskundige overweegt hieromtrent - zakelijk weergegeven -
Er worden aanwijzingen gezien voor een wat dwangmatige interesse in en voor seksuele zaken, waarbij het niet uitgesloten kan worden dat verdachte een zekere voorkeur voor jongere meisjes heeft ontwikkeld. Het is niet duidelijk of deze gerichtheid wordt beïnvloed door de gemaskeerde onzekerheid en afhankelijkheid van verdachte, of dat er sprake is van een pedofiele voorkeur. Verdachte heeft bekend dat hij seks heeft gehad met een 13-jarig meisje, hetgeen betekent dat hij hiermee voldoet aan de DSM IV-criteria met betrekking tot pedofilie.
Hoewel verdachte enerzijds een sterke behoefte aan steun, geborgenheid, verwenning en hulp voelt, is er anderzijds sprake van primair narcistisch affectafweer. Er bestaat een sterke neiging tot het vermijden van conflicten en confrontaties met anderen, waarbij verdachte zich relatief in de luwte kan houden in het kader van de afweer van confrontatie met de eigen onderdrukte agressie. Er bestaan rigide remmingen in relatie tot expressie van elke vorm van agressie en verdachte reageert dan ook niet met gepaste boosheid op een provocatie. Het is niet uit te sluiten dat hier culturele en raciale invloeden van toepassing zijn. Er lijkt sprake van een superieure zelfrepresentatie en het ontkennen van de zwakke kanten in het kader van primair narcistische dynamiek met egocentrisme en geringe sensitiviteit voor de gevoeligheden van de ander. Er lijkt meer sprake van een gebrekkig zelfinzicht en loochening van ongewenste eigenschappen als egocentrisme en onverstoorbaarheid, dan van authentieke empathie en zorg voor de ander.
Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake.
In het rapport wordt het advies gegeven om verdachte voor het ten laste gelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Blijkens het rapport stoelt de deskundige zijn diagnose 'pedofilie' op een vergelijking tussen de toepasselijke DSM IV-criteria en de door hem bij de verdachte vastgestelde symptomen.
De DSM IV(TR)-criteria luiden als volgt:
A. Gedurende een periode van ten minste zes maanden recidiverende intense seksueel opwindende fantasieën, seksuele drang of gedragingen die seksuele handelingen met één of meer kinderen in de prepuberteit (in het algemeen dertien jaar of jonger) met zich meebrengen.
B. Iemand heeft op basis van deze drang gehandeld, of de seksuele drang of fantasieën veroorzaakten duidelijk lijden of relatieproblemen.
C. Betrokkene is ten minste zestien jaar oud en ten minste vijf jaar ouder dan het kind of de kinderen uit criterium A.
Uit de redactie van de criteria maakt het hof op dat deze cumulatief gelden.
In het rapport overweegt de deskundige "(dat) niet uitgesloten kan worden dat betrokkene een zekere voorkeur voor jongere meisjes heeft ontwikkeld" en "Het is niet duidelijk of (...) sprake is van een pedofiele voorkeur". In de daaropvolgende zinnen lijkt hij de diagnose 'pedofilie conform de DSM IV-criteria' rechtstreeks te baseren op de vaststelling dat de verdachte "seks heeft gehad met het 13-jarig meisje". Die (stellige) conclusie laat zich niet goed rijmen met de daaraan voorafgaande, als weinig stellig aan te merken overwegingen van de deskundige zelf en evenmin met de hiervoor geciteerde DSM IV-criteria. Zo is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan -en heeft de deskundige hierbij ook niet stilgestaan- dat het slachtoffer een prepuberaal meisje betrof en evenmin dat de verdachte gedurende een periode van ten minste zes maanden recidiverende intense seksueel opwindende fantasieën, seksuele drang of gedragingen heeft ondervonden die seksuele handelingen met één of meer prepuberale kinderen met zich meebrengen.
In de conclusie van de deskundige dat sprake is "van pedofilie van het niet-exclusieve type, gericht op vrouwen", volgt het hof de deskundige dan ook niet.
Het hof verenigt zich voor het overige wel met de conclusies van de deskundige en de gronden waarop deze berusten en neemt deze over. Dit geldt ook voor het advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 3 juni 2010 via een chatbox en even later via MSN contact gehad met de destijds 13-jarige [slachtoffer]. Verdachte, die op dat moment 27 jaren oud was, deed zich tijdens dit contact voor als een 16-jarige jongen. Zij maakten een afspraak om elkaar later die dag te ontmoeten en aldus geschiedde. Verdachte heeft [slachtoffer] meegenomen naar een afgelegen plek waar hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]. Na afloop maakte verdachte een aantal seksueel getinte foto's van [slachtoffer].
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen onder de zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de ongelijkwaardige positie die tussen hem en [slachtoffer] bestond. Zijn wetenschap over haar jonge leeftijd heeft hem er niet van weerhouden ontuchtige handelingen met haar te plegen. Verdachte is met voorbijgaan aan de belangen van [slachtoffer] slechts uit geweest op de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] geschonden, hetgeen in het algemeen als ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen. Dat dit ook voor [slachtoffer] geldt, blijkt uit haar ter zitting door de voorzitter voorgelezen slachtofferverklaring d.d. 15 augustus 2011.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 juni 2011 niet eerder is veroordeeld. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat verdachte - gelet op het Pro Justitia rapport d.d. 17 maart 2011 - ter zake van het onderhavige feit als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Ook heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de Reclassering d.d. 21 maart 2011.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat voor de bewezen verklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden in beginsel een passende en noodzakelijke bestraffing is.
Ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat onderhavige strafzaak grote gevolgen heeft (gehad) voor verdachte. Zo zal verdachte, die is opgeleid als leraar, als gevolg van deze veroordeling dit beroep niet meer kunnen uitoefenen. Zijn toekomstperspectief is hierdoor in grote mate veranderd. Mede gelet op deze persoonlijke omstandigheden zal het hof een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf (10 maanden) voorwaardelijk opleggen. Het hof beoogt met het opleggen van het voorwaardelijke deel tevens verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Hieraan zal de bijzondere voorwaarde zoals omschreven in het dictum worden verbonden. Vanwege het feit dat het hof zich niet heeft verenigd met de conclusie van de deskundige Beth voor zover deze ziet op het constateren van pedofilie bij verdachte en het hof deze conclusie niet heeft overgenomen, zal het hof de proeftijd ten aanzien van de bijzondere voorwaarde beperken tot de in soortgelijke gevallen gebruikelijke periode van twee jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 240b, 245, 247 en 248e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte
- zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Den Bosch dan wel een andere plaats in Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos dan wel bij een soortgelijke instelling.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 15 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.