ECLI:NL:GHARN:2011:BS8950

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000786-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het dealen in cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De feiten zijn gepleegd in de periode van 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010. De verdachte, die in de woning verbleef, heeft samen met haar zonen cocaïne verhandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de drugshandel die vanuit haar woning plaatsvond en dat zij actief betrokken was bij deze handel. Tijdens de doorzoeking van haar woning is cocaïne aangetroffen, zowel in de woonkamer als in de slaapkamer. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft geleid tot een hogere straf. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 15 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000786-11
Uitspraak d.d.: 8 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1943],
thans verblijvende in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 mei 2011, 11 augustus 2011 en 25 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het haar onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. A.R. Maarsingh, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of meerdere andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
zij op of omstreeks 02 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt onder 1 - kort gezegd - verweten dat zij in de periode 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010, al dan niet in tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft gehandeld in cocaïne. Daarnaast wordt haar onder 2 verweten dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met diezelfde mededader(s), de op 2 december 2010 in haar woning aangetroffen hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar onder 1 ten laste gelegde nu zij niet als (mede)pleger kan worden aangemerkt, nu er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte slechts op de hoogte was van de aanwezigheid van (een deel van) de cocaïne die in haar woning is aangetroffen. Nu verdachte niet op de hoogte was van een deel van de in haar woning aangetroffen cocaïne dient zij volgens de raadsman voor het deel van het verwijt dat daar op ziet te worden vrijgesproken.
Het hof acht op grond van de verklaringen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en enkele afnemers wettig en overtuigend bewezen dat gedurende een periode vanuit de woning van verdachte cocaïne is verhandeld. Mede op grond van voornoemde verklaringen acht het hof eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger bij die handel in harddrugs kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft bij de politie immers verklaard dat zij op de hoogte was van de handel in verdovende middelen vanuit haar woning door haar - bij haar in huis wonende - zonen [medeverdachte] en [zoon van verdachte]. Verdachte heeft bovendien verklaard dat zij verschillende keren bij afwezigheid van haar zonen "zakjes met wit poeder" heeft verkocht/verstrekt aan afnemers die bij haar aan de deur kwamen. Ook [medeverdachte] heeft een bekennende verklaring afgelegd; hij heeft zich naar eigen zeggen gedurende een bepaalde periode bezig gehouden met de verkoop van cocaïne vanuit de woning van zijn moeder, terwijl zij hiervan op de hoogte was. Ook het feit dat verscheidene afnemers verklaren dat bij afwezigheid van [medeverdachte] of [zoon van verdachte] het verdachte was die hen voorzag van cocaïne, duidt op een actieve rol van verdachte bij de handel in deze verdovende middelen.
Nu verdachte wist van de drugshandel van haar zonen, haar woning (desondanks) ter beschikking heeft gesteld voor deze handel en de drugshandel heeft voortgezet op het moment dat haar zonen afwezig waren, is er naar het oordeel van het hof sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat zij kan worden aangemerkt als medepleger van het haar onder 1 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat het hof uitgaat van een bewezen verklaarde periode van 1 september 2009 tot en met 2 december 2010.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is op twee verschillende plaatsen cocaïne aangetroffen. Ongeveer 2 gram is aangetroffen in een open kastje in de woonkamer. Daarnaast is ongeveer 81 gram cocaïne aangetroffen in de linnenkast in de slaapkamer van verdachte. Bedoelde cocaïne is in beslag genomen.
Ten aanzien van de in de linnenkast aangetroffen cocaïne heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat het verdachte aan de wetenschap van de aanwezigheid van die cocaïne op die plaats heeft ontbroken.
Gelet op het vorenoverwogene ten aanzien van feit 1, was verdachte actief betrokken bij de handel in cocaïne die vanuit haar woning plaatsvond, zodat zij ervan op de hoogte moet zijn geweest dat er ten behoeve van die handel enige voorraad aangehouden werd. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat in de kast in haar slaapkamer haar kleding lag. Nu de voorraad is aangetroffen in de bij verdachte in gebruik zijnde slaapkamer en daarbij in een kast die naar zijn inhoud regelmatig door verdachte gebruikt moet zijn, is het hof van oordeel dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de cocaïne in de kast. Dit temeer daar geen argumenten zijn aangevoerd of gebleken waarom dat anders zou kunnen zijn. Het scenario van de verdediging moet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden gesteld.
Op grond van vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat zij, tezamen en in vereniging met haar mededaders, een hoeveelheid van ongeveer 83 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, te weten de ongeveer 81 gram die is aangetroffen in de slaapkamerkast en de ongeveer twee gram die is aangetroffen in een blikje in de woonkamer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
zij op tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met 2 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt aan [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] en [persoon 5] en [persoon 6] en [persoon 7] en meerdere andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
zij op 02 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 83 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van 15 maanden tezamen en in vereniging met haar zoons schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Vanuit haar woning is op aanzienlijke schaal cocaïne verkocht en verstrekt. Hoewel het hof van oordeel is dat het initiatief in deze handel heeft gelegen bij de mededader(s) van verdachte, neemt het hof haar wel kwalijk dat zij gedurende voornoemde aanzienlijke periode hierin een actieve rol heeft gespeeld en is blijven spelen. Cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van gebruikers hiervan. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht. Bovendien is de handel in cocaïne bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee vaak gepaard gaande door gebruikers gepleegde criminaliteit. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen aanwezig hebben van cocaïne.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 23 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof hanteert ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit landelijke oriëntatiepunten die in beginsel - gelet op de duur van de bewezen verklaarde periode - de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 12 maanden impliceren. Mede gelet op het feit dat er sprake is van relevante recidive bij verdachte zal het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 8 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.