Gerechtshof Arnhem
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000799-11
Uitspraak d.d.: 8 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een veroordeling van verdachte ter zake het hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is ten aanzien van het hem onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken. In zoverre zal verdachte niet worden ontvangen in zijn tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - voor zover aan hoger beroep onderworpen - tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of meerdere andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 02 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010, althans op of omstreeks 2 december 2010 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van tenminste 10.898,05 euro) en/of een (personen)auto (merk Renault), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van tenminste 10.898,05 euro) en/of een (personen)auto, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt onder 1 - kort gezegd - verweten dat hij in de periode 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft gehandeld in cocaïne. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat er niet voldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen voorhanden zouden zijn om tot een bewezenverklaring te komen van de gehele in de tenlastelegging genoemde pleegperiode. Verdachte zou slechts gedurende de periode van 1 december 2009 tot en met 2 december 2010 hebben gedeald, aldus de verdediging.
Voor de bewezen verklaarde periode heeft het hof aansluiting gezocht bij de - bekennende - verklaring van verdachte zoals bij de politie is afgelegd, inhoudende dat hij ongeveer vier of maanden na zijn hartinfarct in mei/juni 2009 is begonnen met het gebruik van cocaïne, hetgeen tevens het dealen van cocaïne inhield (dossierpagina 47). Het hof acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval gedurende de periode 1 september 2009 tot en met 2 december 2010 heeft gehandeld in cocaïne.
Met betrekking tot het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde witwassen overweegt het hof als volgt.
Anders dan de rechtbank acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de personenauto heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Mede gelet op de inhoud van de verklaring van de autoverkoper en de hierbij in het procesdossier opgenomen factuur van de auto (dossierpagina 434 e.v.) en de beperkte financiële middelen van verdachte met een legale herkomst, waarvan naar het oordeel van het hof op het moment van de aanschaf van de auto sprake is geweest, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de auto heeft aangeschaft met geldelijke middelen waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit een misdrijf, te weten de handel in cocaïne. In zoverre heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Voor wat betreft het bij verdachte tijdens de insluitingsfouillering aangetroffen contante geldbedrag komt het hof, mede op basis van de verklaring van verdachte dat een deel van dit geld afkomstig is van de drugshandel, eveneens tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, met dien verstande dat het hof hier niet zal komen tot de kwalificatie witwassen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met 2 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt aan [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] en [persoon 5] en [persoon 6] en [persoon 7] en meerdere andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
hij op 02 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 83 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
hij in de periode 1 juli 2009 tot en met 2 december 2010 in Nederland, een geldbedrag van 10.898,05 euro voorhanden heeft gehad en een personenauto (merk Renault), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 3 bewezen verklaarde levert (ten aanzien van de personenauto) op:
witwassen.
Overwegingen met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde overweegt het hof als volgt.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 oktober 2010 (LJN: BM4440) - onder meer - overwogen dat "uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht 'om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen'. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd."
Zoals reeds overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 10.898,05 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf, te weten de onder 1 bewezen verklaarde handel in cocaïne. De verdachte droeg dit geld bij zich, had het voorhanden, ten tijde van zijn aanhouding. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte ten aanzien van dit geld, de opbrengst van zijn cocaïnehandel, een handeling heeft verricht die erop gericht was om het veilig te stellen. Het enkele voorhanden hebben van dit geld, en daarvan is hier sprake, kan naar het oordeel van het hof in dit geval niet worden aangemerkt als te hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld, zodat dit 'voorhanden hebben' niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Ten aanzien van dit niet kwalificeerbare onderdeel van de tenlastelegging zal het hof verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Deze redenering geldt niet ten aanzien van de personenauto die, naar het hof aanneemt, geheel of ten dele met uit de cocaïnehandel afkomstig geld is betaald.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vijftien maanden tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Vanuit de woning van zijn moeder, waar hij eveneens woonachtig was, heeft hij, op een schaal die - gelet op de gemeenschap waarin hij functioneerde - aanzienlijk is te noemen, cocaïne verkocht en verstrekt. Verdachte heeft zich hierbij nimmer bekommerd om de enorme risico's die het gebruik van cocaïne met zich meebrengt voor de gezondheid van anderen en het vanwege de met het gebruik vaak gepaard gaande door gebruikers gepleegde criminaliteit algemene welzijn van de samenleving. Als initiatiefnemer in de drugshandel heeft hij tevens zijn moeder gedupeerd, nu zij als mededader in onderhavige zaak is aangemerkt.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, alsmede het witwassen van drugsgeld voor de verwerving van en het voorhanden hebben van een personenauto.
Naast voornoemde op de tenlastelegging genoemde feiten, heeft verdachte zich - naar eigen zeggen - ook schuldig gemaakt aan het strafbare feit dat ad informandum op de dagvaarding is gevoegd. Het hof houdt hiermee rekening bij de strafoplegging, evenals met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister 1 februari 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder - onder meer - onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van soortgelijke feiten. Relatief kort na het ondergaan van vorenbedoelde straf heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan onderhavige feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een omtrent verdachte door Tactus verslavingszorg op 25 februari 2011 opgemaakt reclasseringsadvies. Hoewel verdachte heeft aangegeven te willen werken aan zijn problemen, baart het zorgen dat verdachte de neiging heeft (de strafwaardigheid van) zijn drugshandel te bagatelliseren. Het recidiverisico wordt - gelet op de delictgeschiedenis en de verslavingsproblematiek van verdachte - bovendien ingeschat als hoog.
Alles afwegende, waaronder met name de initiërende rol van verdachte in de drugshandel, de recidive van verdachte en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden uitgesproken, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen.
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen zwaarden en knuppels, nu deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van deze voorwerpen verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging voor zover dit het niet-kwalificeerbare deel van feit 3 betreft.
Verklaart het onder 1, 2 en overigens onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 samuraizwaard, kleur zwart
- 1 samuraizwaard, kleur wit
- 1 honkbalknuppel, kleur geel
- 1 honkbalknuppel, kleur groen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 8 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.