ECLI:NL:GHARN:2011:BS8945

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000810-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van drugshandel met gebruik van loopjongens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1967 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, werd beschuldigd van het medeplegen van het dealen in cocaïne en heroïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 1 augustus 2010 tot en met 3 december 2010 in de gemeente [gemeente] samen met anderen heeft gehandeld in verdovende middelen. De verdachte ontkende elke betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wettig en overtuigend bewijs vormden voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 18 maanden had geëist, afgewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Het hof overwoog dat het gebruik van loopjongens door de verdachte de straf verzwarend beïnvloedde, omdat dit niet alleen moreel verwerpelijk is, maar ook de pakkans van de drugshandelaar vergroot. De verdachte had eerder onherroepelijk veroordelingen, maar niet voor de handel in harddrugs. Het hof hanteerde landelijke oriëntatiepunten voor de strafoplegging, maar legde een lagere straf op dan geëist, omdat het hof vrijsprak van een deel van de ten laste gelegde periode. De toepasselijke wettelijke voorschriften waren de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000810-11
Uitspraak d.d.: 8 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juni 2011 en 25 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een veroordeling ter zake van het verdachte ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V.P.J. Tuma, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 3 december 2010 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of aan één of meer tot nu toe onbekend gebleven personen en/of heeft verstrekt en/of afgeleverd (ten behoeve van doorverkoop) aan (de loopjongens) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij gedurende de periode 1 februari 2010 tot en met 3 december 2010, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft gedeald in cocaïne en/of heroïne. Verdachte heeft telkens elke betrokkenheid bij het hem ten laste gelegde feit ontkend. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de voor verdachte belastende verklaringen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt en derhalve dienen te worden uitgesloten van het bewijs zodat verdachte - primair - integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] zouden onvoldoende consistent zijn, en voor zover de verklaringen van voornoemde personen onderling overeenkomen, is er volgens de raadsman sprake geweest van afstemming.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren beiden dat zij in een bepaalde periode als een soort loopjongen van verdachte drugs hebben verkocht. Hun verklaringen komen op hoofdlijnen overeen en - waar het ertoe doet - ook op detailniveau. Met hun verklaringen hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook zichzelf belast. In dit licht is niet onbegrijpelijk dat zij niet direct in het eerste verhoor een volledige verklaring hebben afgelegd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben hun verklaringen onafhankelijk van elkaar afgelegd. Er zijn geen aanwijzingen dat zij hun verhalen op elkaar hebben afgestemd. Het hof acht al met al geen reden aanwezig om de betrouwbaarheid van deze voor verdachte belastende verklaringen in twijfel te trekken.
Met name op basis van vorenbedoelde verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende een periode tezamen en in vereniging met anderen heeft gedeald in heroïne en cocaïne. De overige in het procesdossier aanwezige bewijsmiddelen, met name inhoudende verklaringen van afnemers, ondersteunen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof - subsidiair - betoogd dat er slechts wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezen verklaarde periode vanaf augustus 2010. Gelet op de inhoud van het procesdossier heeft het hof de overtuiging bekomen dat verdachte in ieder geval in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 3 december 2010 heeft gehandeld in verdovende middelen; in zoverre acht het hof de ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 3 december 2010 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft vervoerd of verkocht of afgeleverd of verstrekt aan [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] en [persoon 5] en [persoon 6] en heeft verstrekt of afgeleverd (ten behoeve van doorverkoop) aan (de loopjongens) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], dealers- of gebruikershoeveelhe(i)d(en) heroine en cocaine, zijnde heroine en cocaine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer vier maanden gedeald in heroïne en cocaïne. Verdachte heeft voor zijn handel in deze verdovende middelen gebruik gemaakt van andere door hemzelf daartoe aangezochte personen die voor hem fungeerden als loopjongens. Dit gebruik maken van zogenoemde loopjongens werkt bij de strafoplegging om verschillende redenen verzwarend. In de eerste plaats verdient het morele afkeuring om anderen te betrekken bij de drugshandel. Dit temeer als wordt bedacht dat, in het algemeen gesproken, met het inschakelen van loopjongens tevens de pakkans van de drugshandelaar voor een belangrijk deel naar die loopjongens wordt overgeheveld. Daarnaast betekent het inschakelen van loopjongens het (kunnen) vergroten van de omzet. Verdachte moet dan ook als de drijvende kracht achter de handel worden aangemerkt. Financieel gewin is hierbij steeds de drijfveer geweest en dat terwijl het gebruik van voornoemde middelen enorme risico's met zich meebrengt voor de gezondheid van anderen en het algemene welzijn van de samenleving. Het is immers algemeen bekend dat met het gebruik van deze middelen veel criminaliteit gepaard gaat. Verdachte heeft zich om deze gevolgen kennelijk nimmer bekommerd, hetgeen naar het oordeel van het hof mede tot uitdrukking dient te worden gebracht in de op te leggen straf.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 6 juni 2011 blijkt dat verdachte al vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet eerder voor de handel in harddrugs.
Het hof hanteert ter zake van het bewezen verklaarde landelijke oriëntatiepunten die in beginsel - gelet op de duur van de bewezen verklaarde periode - de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden impliceren. Gelet op hetgeen reeds is opgemerkt omtrent de handelwijze van verdachte en de ernst van het bewezen verklaarde feit zal het hof - alles afwegende - aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden opleggen. De op te leggen straf is van een geringere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd, aangezien het hof zal vrijspreken van een deel van de ten laste gelegde periode.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 8 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.