ECLI:NL:GHARN:2011:BS1114

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K11/0063
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake sepot van strafvervolging door het openbaar ministerie

Op 22 februari 2011 ontving het Gerechtshof Arnhem een klaagschrift van klager tegen de beslissing van de officier van justitie te Almelo om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagden. Het hof heeft kennisgenomen van relevante documenten, waaronder een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie en een verslag van de advocaat-generaal. Klager werd als rechtstreeks belanghebbende beschouwd en was ontvankelijk in zijn beklag. Het hof constateerde dat er sinds november 2006 diverse aangiften tegen beklaagde [naam beklaagde 1] waren gedaan, wat leidde tot het strafrechtelijk onderzoek “Peugeot”. Dit onderzoek vertoonde echter ernstige tekortkomingen, waaronder onduidelijkheid over de strafvorderlijke grondslagen en het ontbreken van proces-verbaal bij opsporingshandelingen, wat in strijd was met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Op 19 mei 2010 besloot de rechercheofficier dat het onderzoek “Peugeot” niet meer voortgezet zou worden vanwege onherstelbare fouten.

Vervolgens werd er een nieuw onderzoek, “Ellia”, gestart, maar ook dit onderzoek bleek besmet met informatie uit het eerdere onderzoek “Peugeot”. De zaaksofficier van justitie concludeerde dat de informatie uit “Peugeot” onrechtmatig was verkregen en dat dit de bruikbaarheid van het bewijs in het nieuwe onderzoek aantastte. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek, omdat de resultaten van het onderzoek “Ellia” niet meer bruikbaar waren. De beslissing van de officier van justitie om de zaken tegen beklaagden te seponeren werd door het hof billijk geacht, hoewel het hof betreurde dat het openbaar ministerie niet de nodige aandacht aan het vervolgonderzoek had besteed. Uiteindelijk werd het beklag ongegrond verklaard en werd besloten het beklag af te wijzen.

Uitspraak

K11/0063
Beschikking
inzake
[Naam klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
tegen
[Naam beklaagde 1],
wonende te [woonplaats],
[Naam beklaagde 2],
wonende te [woonplaats],
[Naam beklaagde 3],
wonende te [woonplaats],
beklaagden.
Op 22 februari 2011 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klager. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Almelo om tegen beklaagden geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Almelo, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Het beklag
Klager heeft op 6 juli 2009 en 14 september 2010 aangifte gedaan van verduistering, oplichting en valsheid in geschrift, gepleegd door beklaagden in de periode 1 juli 2004 tot en met 31 mei 2009.
Voor wat betreft een weergave van de feiten verwijst het hof naar het aan deze beschikking in kopie gehechte ambtsbericht van het openbaar ministerie.
Bij brief van 7 februari 2011 heeft de officier van justitie besloten beklaagden niet te vervolgen, omdat er onvoldoende wettig bewijs is.
De beoordeling van het beklag
Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Het hof leidt uit het dossier af dat het bureau financiële recherche van de regiopolitie Twente reeds sinds november 2006 diverse aangiften tegen beklaagde [naam beklaagde 1] heeft ontvangen terzake oplichting en fraude. Vervolgens is er jegens beklaagde een [naam beklaagde 1] strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam “Peugeot”.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de bovenregionale recherche Noord- en Oost Nederland van 22 februari 2010 zijn er op het moment van overdracht van het onderzoek “Peugeot” door de regiopolitie Twente aan de bovenregionale recherche Noord- en Oost Nederland onvolkomenheden ten aanzien van het onderzoek geconstateerd. Het is onduidelijk op basis van welke strafvorderlijke grond stukken in het dossier zijn terechtgekomen en daarnaast zijn er opsporingshandelingen verricht waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt, hetgeen in strijd is met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.
Op 19 mei 2010 heeft de rechercheofficier van justitie besloten dat het strafrechtelijk onderzoek “Peugeot” vanaf dat moment niet meer zou worden voortgezet, omdat er onherstelbare fouten in het onderzoek waren gemaakt door de regiopolitie Twente. Vervolgens heeft de rechercheofficier van justitie besloten dat de regiopolitie Twente onder de naam “Ellia” een nieuw strafrechtelijk onderzoek tegen beklaagde [naam beklaagde 1] moest opstarten. In dit onderzoek moesten de aangiften die na 12 november 2008 tegen beklaagde [naam beklaagde 1] zijn gedaan, worden betrokken. Er is voor 12 november 2008 gekozen omdat dit het moment was waarop het onderzoek Peugeot in eerste instantie door middel van een projectvoorstel aan de bovenregionale recherche Noord- en Oost Nederland werd overgedragen. Voorts heeft de rechercheofficier van justitie beslist dat bij het onderzoek “Ellia” geen opsporingsambtenaren betrokken mochten worden die eerder bij het onderzoek tegen beklaagde [naam beklaagde 1] betrokken waren geweest, teneinde besmetting vanuit het onderzoek “Peugeot” te voorkomen.
Blijkens een memo van de zaaksofficier van justitie van het onderzoek “Ellia” van 9 maart 2011 heeft hij na ontvangst van onder andere het startproces-verbaal van het onderzoek “Ellia” van 17 november 2010 geconcludeerd dat er informatie uit het onderzoek “Peugeot” is gebruikt door dan wel ter beschikking stond van het onderzoeksteam “Ellia”. De informatie uit het onderzoek “Peugeot” was verkregen als gevolg van niet rechtmatige opsporingshandelingen en was daarom als besmet aangemerkt. Nu die besmette informatie in het onderzoek ”Ellia” was terechtgekomen en ook was gebleken dat een medewerker die bij het onderzoek “Peugeot” was betrokken tegen de afspraken in ook bij het onderzoek “Ellia” betrokken was geweest, is uiteindelijk besloten ook het onderzoek “Ellia” te beëindigen. De zaaksofficier van justitie schrijft met zoveel woorden dat hij niet op de hoogte is gebracht van de randvoorwaarden van de “knip” tussen beide onderzoeken en dat hij zich daar ook (bewust) niet in heeft verdiept.
De officier van justitie heeft uiteindelijk besloten de zaak tegen beklaagden te seponeren, wegens het ontbreken van wettig bewijs. Uit het ambtsbericht van het openbaar ministerie van 21 maart 2011 blijkt dat daartoe is overwogen dat het nieuwe onderzoek “Ellia” mede is gestart en gevoed met besmette informatie uit het eerdere onderzoek “Peugeot” en dat de nieuw verkregen opsporingsinformatie in processen-verbaal is aangevraagd en onderbouwd met besmette informatie, waardoor de nieuwe informatie ook als besmette informatie dient te worden beschouwd. Als de verdachten in het onderzoek “Ellia”, waaronder de beklaagden, gehoord zouden worden, dan zouden zij geconfronteerd worden met besmette informatie, hetgeen weer consequenties zou hebben voor de bruikbaarheid van die verklaringen.
Teneinde te voorkomen dat de aangevers onnodig lang op een uiteindelijk negatieve justitiële beslissing zouden moeten wachten, heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen om het strafrechtelijk onderzoek “Ellia” direct te beëindigen en de zaken tegen de beklaagden te seponeren.
Het hof overweegt dat indien in een strafzaak wordt vastgesteld dat er onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek hebben plaatsgevonden, de later oordelende strafrechter moet beoordelen welke gevolgen aan die onrechtmatigheden dienen te worden verbonden. Dit kan in -zeer uitzonderlijke gevallen- leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie danwel tot bewijsuitsluiting van het door die onrechtmatigheden verkregen besmette bewijs.
Gelet hierop is het hof met het openbaar ministerie van oordeel dat het hierboven beschreven verloop van het strafrechtelijk onderzoek jegens beklaagden ertoe heeft geleid dat er onvoldoende rechtmatig bewijs tegen beklaagden voorhanden is waarop een later oordelende strafrechter tot een veroordeling van beklaagden terzake enig strafbaar feit zal kunnen komen.
Het hof acht nader onderzoek niet geïndiceerd, omdat er ook bij de start van het onderzoek “Ellia” niet conform de regels is gehandeld en de resultaten van dit onderzoek daarom niet meer bruikbaar zijn in een eventueel nader strafrechtelijk onderzoek.
Gelet op het vorenstaande kan het hof de beslissing van de officier van justitie om de zaken tegen beklaagde te seponeren billijken. Deze conclusie valt te betreuren. Het hof kan er weinig begrip voor opbrengen dat, als een eerste onderzoek wegens ernstige tekortkomingen moet worden stopgezet, het vervolgonderzoek kennelijk vanuit het openbaar ministerie niet de aandacht en begeleiding krijgt, die het klaarblijkelijk nodig heeft.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag kennelijk ongegrond is. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door G. Mintjes, voorzitter, mr R. van den Heuvel en mr G.C. Gillissen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma, griffier, op
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.