ECLI:NL:GHARN:2011:BR7021

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003703-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in hoger beroep wegens verkeersongeval met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling in verband met een verkeersongeval dat plaatsvond op 8 augustus 2007. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door met een te hoge snelheid door een geel/oranje verkeerslicht te rijden, wat leidde tot een aanrijding met een bromfietser. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat er geen nieuwe feiten waren die een strafvervolging rechtvaardigden na de sepotmededeling. Het hof oordeelde echter dat de bevindingen van een particulier ongevallenanalysebureau wel degelijk nieuwe feiten opleverden, waardoor het openbaar ministerie alsnog tot vervolging kon overgaan.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van meer dan 50 kilometer per uur door het geel/oranje licht was gereden. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat de gedragingen van de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig waren, mede omdat de bromfietser ook door rood licht leek te zijn gereden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit. Wel oordeelde het hof dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door niet te stoppen voor het geel/oranje licht, en verklaarde het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 250 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verkeersdeelnemers om zich aan verkeersregels te houden en de gevolgen van verkeersgedrag dat gevaar op de weg kan veroorzaken. Het hof hield rekening met de ernst van de gevolgen van het ongeval, maar oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het primair tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003703-10
Uitspraak d.d.: 19 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 8 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr B.F.M. Bos, naar voren is gebracht, primair strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit vanwege schending van het vertrouwensbeginsel. Daartoe is aangevoerd dat na de sepotmededeling geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken die het rechtvaardigden dat alsnog tot strafvervolging werd overgegaan. Het rapport van het particuliere ongevallenanalysebureau [naam ongevallenanalysebureau] levert volgens de raadsman slechts een herschikking op van reeds bekende feiten en omstandigheden.
Ter beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat een verdachte in beginsel moet kunnen vertrouwen op sepotmededelingen van de kant van het openbaar ministerie. Dat neemt niet weg dat het openbaar ministerie, indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, vrij is alsnog tot strafvervolging over te gaan. In casu is het de vraag of de bevindingen van [naam ongevallenanalysebureau] dergelijke nieuwe feiten en omstandigheden opleveren. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. [naam ongevallenanalysebureau] heeft immers aanvullend onderzoek verricht, onder meer in de vorm van het (opnieuw) horen van verschillende getuigen. Uiteindelijk heeft dat onderzoek geleid tot het vermoeden van een andere feitelijke toedracht dan de toedracht waarvan het openbaar ministerie tot dan toe was uitgegaan: het door rood licht rijden door verdachte wordt in het rapport als aannemelijk uitgangspunt gekenmerkt en het rapport maakt gewag van een hogere door verdachte gereden snelheid (p. 25-27). Bij die stand van zaken acht het hof het gerechtvaardigd dat het openbaar ministerie in weerwil van de aanvankelijke sepotmededeling alsnog tot strafvervolging is overgegaan. Het hof verwerpt mitsdien het door de raadsman gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 08 augustus 2007, te [plaats] in de gemeente [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, daarmede op de weg, de [naam weg] heeft gereden in de richting van de kruising of splitsing van deze weg en de weg, de [naam straat] zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos met een snelheid gelegen tussen de 57 en 75 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden en/of zijn verdachtes snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was zijn motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de [naam weg]) kon overzien en waarover deze vrij was en/of terwijl het/de in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde en voor hem, verdachte geldende verkeerslicht/en, welk/e verkeerslicht/en voor voormelde kruising/splitsing gesitueerd was/waren, geel/oranje en/of rood licht uitstraalde/n, niet ingvolge het gestelde in artikel 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is gestopt, doch met die snelheid, althans nagenoeg die snelheid voormelde kruising/splitsing is op- en overgereden en/of is gebotst tegen, in ieder geval in aanrijding is gekomen, met een bromfietser, welke bromfietser doende was die [naam weg] over te steken, ten gevolge waarvan die bromfietser ten val is gekomen en aldus zichzodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht en/of ten gevolge waarvan of mede ten gevolge waarvan, het slachtoffer d.d. 18 oktober 2008 is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 augustus 2007, te [plaats] in de gemeente [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede op de weg, de [naam weg] heeft gereden in de richting van de kruising of splitsing van deze weg en de weg, de [naam straat] met een snelheid gelegen tussen de 57 en 75 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden en/of terwijl het/de in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde en voor hem, verdachte geldende verkeerslicht/en, welk/e verkeerslicht/en voor voormelde kruising/splitsing gesitueerd was/waren, geel/oranje en/of rood licht uitstraalde/n, niet ingevolge het gestelde in artikel 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is gestopt, doch met die snelheid, althans nagenoeg die snelheid, voormelde kruising/splitsing is op- en overgereden en/of is gebotst tegen, in ieder geval in aanrijding is gekomen, met een bromfietser, welke bromfietser doende was die [naam weg] over te steken, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 opleveren. Indien dat niet het geval is zal het hof oordelen over de vraag of de bewezen geachte feitelijke gedragingen kunnen worden aangemerkt als gedragingen waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer op die weg werd gehinderd in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem toegestane maximumsnelheid heeft gereden en
- niet is gestopt voor een voor hem geel/oranje uitstralend verkeerslicht maar
- met dezelfde te hoge snelheid een kruising is opgereden en
- in aanrijding is gekomen met een bromfietser die bezig was de weg waarop verdachte reed over te steken.
Het hof doet het bewijs van deze feitelijk toedracht steunen op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], alsmede de verklaring van verdachte zelf tegenover getuige [getuige 3] vlak na het verkeersongeval dat het "kiele kiele" was. Het hof leidt uit deze verklaringen in onderlinge samenhang beschouwd af dat verdachte met een grotere snelheid dan de maximumsnelheid door het geel/oranje licht is gereden en het niet lang meer zou duren voordat dat licht op rood springen zou. Voorts stelt het hof op basis van de verklaring van getuige [getuige 1] vast dat verdachte in de gelegenheid was tijdig voor het geel/oranje licht te stoppen. [getuige 1] naderde met normale snelheid in een vrachtwagentje vóór verdachte het verkeerslicht dat voor hem - tegelijk met het verkeerslicht voor verdachte - geel/oranje licht uitstraalde en was immers wel in staat tijdig af te remmen en zijn voertuig voor de stopstreep tot stilstand te brengen. Voor wat betreft de feitelijke toedracht acht het hof verder nog van belang dat verdachte bekend was ter plekke en wetenschap droeg van de oversteekplaats.
De vraag is vervolgens of de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten tegen dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Eerst het in aanmerkelijke mate niet in acht nemen van de normaal te verlangen voorzichtigheid levert schuld in evenbedoelde zin op. Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte op zichzelf niet zijn aan te merken als gedragingen die gegeven de omstandigheden als aanmerkelijk onvoorzichtig kunnen worden aangewerkt. Dat zou anders kunnen zijn indien bijvoorbeeld bewezen kon worden dat verdachte met veel te hoge snelheid zou hebben gereden of een rood verkeerslicht zou hebben genegeerd. In het onderhavige geval volgen dergelijk gedragingen niet uit de bewijsmiddelen. Daarbij komt dat bij de waardering van het bewezenverklaarde verkeersgedrag en de vaststelling van de mate van schuld ook moet worden betrokken dat de bromfietser door rood licht lijkt te zijn gereden en dat verdachte weliswaar op de hoogte was van de mogelijkheid van overstekend verkeer, maar door het (uit)zicht ter plekke de bromfietser zelf niet heeft kunnen zien aankomen. Gelet hierop acht het hof niet bewezen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
De volgende vraag is of de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen vallen aan te merken als gedragingen waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Daarvan is naar het oordeel van het hof sprake. Verdachte had moeten stoppen voor het geel/oranje stoplicht. Daartoe was hij ook in de gelegenheid. Dit van hem, op grond van artikel 68 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV 1990) vereiste rijgedrag heeft hij echter nagelaten en vervolgens is hij met een hogere snelheid dan de maximum toegestane snelheid de kruising opgereden. Op die kruising en meer in het bijzonder de op die kruising bestaande mogelijkheid van overstekend verkeer, acht het hof dat verkeersgedrag gevaarzettend, temeer aangezien verdachte bekend was ter plaatse en wetenschap droeg van de oversteekplaats. Een beroep op het vertrouwensbeginsel - daarmee samenhangend dat hij er niet op behoefde te rekenen dat de bromfietser een rood verkeerslicht zou negeren - komt verdachte gelet op zijn eigen normoverschrijdend gedrag niet toe. Op grond hiervan acht het hof het subsidiair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 augustus 2007, te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede op de weg, de [naam weg] heeft gereden in de richting van de kruising van deze weg en de weg, de [naam straat] met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden en terwijl de in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde en voor hem, verdachte geldende verkeerslichten, welke verkeerslichten voor voormelde kruising gesitueerd waren, geel/oranje licht uitstraalden, niet ingevolge het gestelde in artikel 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is gestopt, doch met die snelheid voormelde kruising is op- en overgereden en in aanrijding is gekomen, met een bromfietser, welke bromfietser doende was die [naam weg] over te steken, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gevaar veroorzaakt met zeer ernstige gevolgen zoals ook ter terechtzitting namens de echtgenote van het slachtoffer duidelijk naar voren is gebracht. Hoewel geen veroordeling volgt ter zake de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, heeft het hof bij het opleggen van de straf, als behorende tot de omstandigheden waaronder het feit is begaan, rekening gehouden met de gevolgen van het handelen van verdachte. Zonder dat handelen was geen aanrijding ontstaan en was niet dusdanig ernstig letsel veroorzaakt. Het korte leven dat het slachtoffer na het ongeval nog restte heeft het slachtoffer buitenshuis (op de intensive care en een verzorgingstehuis) moeten doorbrengen verlamd door een hoge dwarslaesie. Dat verdachte zich als mens verantwoordelijk voelt pleit voor hem, maar dat neemt weg dat verdachte ook in juridische opzicht schuld heeft: hij heeft normoverschrijdend verkeersgedrag vertoont met zeer ernstige consequenties tot gevolg. Alles afwegend acht het hof de straf zoals die door de rechtbank is opgelegd passend. Het hof zal die dan ook in stand laten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte terzake van het subsidiair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr A.E. Harteveld en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 19 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs M. Otte en A.G. Coumans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.