4.4 Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 3:13 lid 2 BW kan een partij onder meer misbruik van haar bevoegdheid maken, in het geval een partij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot uitoefening van die bevoegdheid had kunnen komen. Uit hetgeen de bank heeft aangevoerd volgt dat de bank zich bewust was van het feit dat zij met de uitoefening van haar recht op parate executie diep ingreep op de belangen van [appellant] bij behoud van de woning. Juist is dat de achterstand op grond waarvan de bank uiteindelijk van haar recht op executie gebruik heeft gemaakt relatief gering was, zij het dat de maatregelen van de bank op grond van de niet-betaling leidde tot oplopende kosten ten laste van [appellant] Dit laat echter onverlet, zoals in hoger beroep ook niet is bestreden, dat [appellant] in verzuim was met de betaling van een reeds langer bestaande achterstand, waarop weliswaar enige tijd werd ingelopen, maar die nooit geheel werd voldaan. [appellant] heeft niet gesteld en dit is ook niet gebleken, waarom hij niet tot betaling van de (geringe) achterstand is overgegaan. Volgens zijn eigen stellingen beschikte hij over voldoende financiële bronnen, zodat daarin kennelijk niet de reden voor de niet-betaling kan worden gevonden. Er was in die zin dus geen sprake van een noodtoestand. Bovendien was [appellant] (zie hierna) bekend met de consequenties van zijn keuze om niet te betalen.
Uit de stukken volgt dan ook eerder dat [appellant], om niet in voldoende mate onderbouwde redenen, niet wilde betalen. De bank heeft immers onbetwist gesteld dat bij [appellant] een onwil bestond om de betalingsachterstand te voldoen. Weliswaar heeft [appellant] gesteld dat sprake was "van een patstelling", maar hij heeft niet toegelicht waaruit die patstelling dan wel bestond. De stelling van [appellant] dat, samengevat, door zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal hij er niet op bedacht was dat de bank tot een openbare veiling van de woning zou overgaan, heeft hij in onvoldoende mate onderbouwd. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken volgt immers dat [appellant] in oktober 2004 (telefonisch) een betalingsregeling is overeengekomen (bevestigd in de brief van 19 oktober 2004, productie 7 bij conclusie van antwoord) en dat hij die betalingsregeling ook (gedeeltelijk) is nagekomen. Ook volgt uit de door [appellant] overgelegde brief van 18 oktober 2005 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) van de door de bank ingeschakelde notaris, naar aanleiding van de in juli 2005 aangekondigde openbare verkoop, dat [appellant] naar aanleiding van een eerdere brief van de notaris (productie 2 bij inleidende dagvaarding) bedankt wordt voor zijn "snelle reactie en voor het overleggen van uw bankafschriften". [appellant] heeft niet toegelicht waarom hij destijds bij zijn contacten over een betalingsachterstand met de notaris geen tolk nodig had en hij kennelijk toch had begrepen waarover de brief van de notaris ging. Voorts blijkt uit deze brief van de notaris dat de bank juist wel kon en mocht concluderen dat haar boodschap bij [appellant] was overgekomen. Voor zover [appellant] wel een tolk nodig had, hetgeen overigens uit de hiervoor beschreven omstandigheden niet kan worden afgeleid, dan liggen de gevolgen van het niet inschakelen van een tolk in de risicosfeer van [appellant]
Ook de stelling van [appellant] dat hij niet geweten zou hebben dat de bank het voornemen had om tot parate executie over te gaan, heeft hij - gelet ook op zijn contacten met de door de bank ingeschakelde notaris - niet voldoende toegelicht. Zelfs in het geval [appellant] door de vele aanmaningen en aanzeggingen niet op de hoogte zou zijn van dit voornemen, dan had het feit dat er, zoals [appellant] ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard, kopers aan de deur kwamen die [appellant] vertelden dat in de krant stond dat de woning te koop stond, voldoende aanleiding moeten zijn om bij de bank navraag te doen.
Ook de stelling van [appellant] dat de bank voldoende alternatieven tot haar beschikking had, kan hem niet baten. [appellant] heeft immers niet gesteld dat het leggen van beslag op inkomen of anderszins voor de bank mogelijk was of dat ondanks de mislukte betalingsregeling en de ultieme poging van de notaris om de veiling te voorkomen, hij niettemin tot een regeling bereid was. Hierbij acht het hof van belang dat de bank door het hypotheekrecht juist reeds over een executoriale titel beschikte.
Op grond van het voorgaande komt het hof dan ook tot het oordeel dat in een situatie waarbij [appellant] bekend was dat hij jarenlang werd aangesproken tot betaling van een, zij het telkens geringe, betalingsachterstand, hij op de hoogte was van de wens van de bank om tot een openbare verkoop over te gaan, waartoe de bank reeds in juli 2005 een eerste aankondiging had gedaan, hij negen maanden de tijd heeft gehad om de betalingsachterstand in te lossen, waarbij bovendien de door de bank ingeschakelde notaris zich intensief heeft ingezet om tot een oplossing te komen, en sprake is van een niet in voldoende mate toegelichte betalingsonwil bij [appellant], de bank naar redelijkheid tot uitoefening van haar recht op parate executie heeft kunnen komen en geen sprake is van misbruik van bevoegdheid.