ECLI:NL:GHARN:2011:BR6820

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.107/01 en 200.069.230/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en bewijsvoering in zaken van seksueel misbruik

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in twee samenhangende zaken met de zaaknummers 200.064.107/01 en 200.069.230/01, die betrekking hebben op schadevergoeding als gevolg van seksueel misbruik. De uitspraak is gedaan op 6 september 2011. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.C. Scherpenhuysen, heeft in de eerste zaak geen gebruik gemaakt van de gelegenheid tot het leveren van tegenbewijs, wat leidde tot het falen van zijn grieven 2 en 3. In de tweede zaak zijn de grieven 1 en 2 gericht tegen de toewijzing van therapiekosten en advocaatkosten, die gezamenlijk zijn behandeld. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om de bewijslast om te keren, en dat de gestelde nalatigheid van de geïntimeerde niet aannemelijk is gemaakt.

Het hof heeft de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep. In de zaak met nummer 200.064.107/01 zijn de kosten begroot op € 314,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris voor de advocaat. In de zaak met nummer 200.069.230/01 zijn de kosten begroot op € 423,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris voor de advocaat. Beide vonnissen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van schadevergoeding en de rol van de bewijslast in civiele procedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 september 2011
Zaaknummer 200.064.107/01 en 200.069.230/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaken met zaaknummers
200.064.107/01 en 200.069.230/01 van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.C. Scherpenhuysen, kantoorhoudende te Dronten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K. Spaargaren, kantoorhoudende te Hilversum.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 22 maart 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop in beide zaken
[appellant] heeft in de zaak met nummer 200.064.107/01 afgezien van het nemen van een akte na het tussenarrest. Hierna hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest in beide zaken.
De verdere beoordeling
In de zaak met nummer 200.064.107.01
1. Van de gelegenheid tot het leveren van tegenbewijs heeft [appellant] geen gebruik gemaakt. Op die constatering stranden de grieven 2 en 3.
In de zaak met nummer 200.069.230.01
2. De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen de toewijzing van € 1.750,= aan therapiekosten, respectievelijk € 930,= aan advocaatkosten in de procedure ex artikel 12 Sv. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3. Volgens [appellant] moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] heeft nagelaten pogingen te doen om de therapiekosten door zijn ziektekostenverzekeraar te laten vergoeden, en om een toevoeging te verkrijgen voor de procedure ex artikel 12 Sv. Hij beschouwt dat als een omstandigheid die aan [geïntimeerde] moet worden toegerekend. Omdat het voor [appellant] onmogelijk is om zijn verweer nader te onderbouwen, rust ter zake van de gestelde nalatigheid naar zijn mening de bewijslast op [geïntimeerde].
4. Naar het oordeel van het hof levert bewijsnood op zichzelf onvoldoende grond op voor een omkering van de bewijslast. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust die in dit geval op de schouders van [appellant] (vergelijk onder meer Hoge Raad, 31-10-1997, LJN: ZC2476). Ook overigens ziet het hof geen reden tot omkering van de bewijslast. De gestelde nalatigheid is bovendien gemotiveerd bestreden en is niet op voorhand aannemelijk is te achten.
5. De grieven 1 en 2 falen.
6. Grief 4 is gericht tegen de toewijzing van een bedrag van € 10.000,= aan immateriële schade. Het hof leest in deze grief en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
7. Naast de hiervoor behandelde grieven hebben de grieven 3, 5 en 7 geen zelfstandige betekenis. Die grieven zullen daarom verder onbesproken blijven.
De conclusie in beide zaken
De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof zal in beide zaken uitgaan van tariefgroep II, en in de zaak met nummer 200.064.107.01 van 3 punten (het pleidooi inbegrepen) en in de zaak met nummer 200.069.230.01 van 1 punt (datzelfde pleidooi niet afzonderlijk inbegrepen).
De beslissing
Het gerechtshof:
in de zaak met nummer 200.064.107.01
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 314,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak met nummer 200.069.230.01
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 423,00 aan verschotten en € 894,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en K.M. Makkinga, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 september 2011 in het bijzijn van de griffier.