GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.074.303
(zaaknummer rechtbank 624981)
arrest van de vijfde civiele kamer van 2 augustus 2011
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten,
[geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen in hoger beroep,
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J. Gerrits.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 augustus 2009, 4 december 2009, 9 april 2010 en 16 juli 2010, die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eisende partij en geïntimeerden (hierna ook te noemen: [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2]) als gedaagde partijen heeft gewezen. Van de vonnissen van 4 december 2009, 9 april 2010 en 16 juli 2010 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 20 september 2010, zoals hersteld bij exploot van 20 oktober 2010, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aangezegd van het vonnis van 16 juli 2010 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] voor dit hof. Daarbij heeft [appellant] gevorderd dat het hof dat vonnis van 16 juli 2010 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling en wijziging van de gronden, alsnog zijn vorderingen volledig zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van beide instanties.
2.2 Tegen [geïntimeerde sub 1] is verstek verleend.
2.3 Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven tegen de vonnissen van 9 april 2010 en 16 juli 2010 aangevoerd en toegelicht en heeft hij één nieuwe productie overgelegd. Hij heeft gevorderd dat het hof zal beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 2] de grieven bestreden en bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het vonnis van 16 juli 2010 zal bekrachtigen, zo nodig met verbetering, wijziging en/of aanvulling van de motivering en de gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.5 Vervolgens hebben [appellant] en [geïntimeerde sub 2] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd. Daarbij leest het hof voor “rechtbank” telkens “kantonrechter”.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 9 april 2010 geoordeeld dat [appellant] zijn eis heeft verminderd tot een bedrag van € 1.250,-.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verzekeraar de schade niet heeft uitgekeerd.
Grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 9 april 2010 geoordeeld dat de door [appellant] als productie 3 in het geding gebrachte schadeopname bij het bepalen van de hoogte van de schade geen rol speelt, omdat daarin de kosten van herstel worden vermeld, terwijl [appellant] ter comparitie heeft verklaard dat de auto total loss was en zijn eis daaraan heeft aangepast.
Grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 16 juli 2010 geoordeeld dat zij [appellant] in het vonnis van 9 april 2010 in zijn vordering jegens [geïntimeerde sub 1] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter heeft [appellant] in het vonnis van 9 april 2010 in zijn vordering jegens [geïntimeerde sub 1] niet niet-ontvankelijk verklaard.
Grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 9 april 2010 geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] vanwege zijn minderjarigheid niet aan de schikking is gebonden.
Grief 6
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] en [geïntimeerde sub 2] niet aan de schikking kunnen worden gehouden en dus eveneens ten onrechte heeft de kantonrechter het verweer van [geïntimeerde sub 2] beoordeeld.
Grief 7
Ten onrechte heeft de rechtbank [appellant] ten aanzien van [geïntimeerde sub 2] veroordeeld in de proceskosten van € 525,-.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de volgende feiten vast.
4.1 Bij vonnis van 6 november 2007 heeft de rechtbank Arnhem, sector strafrecht, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, [geïntimeerde sub 2], geboren op [geboortedatum] 1990, onder meer ter zake van het medeplegen van vernieling van de personenauto van [appellant] veroordeeld. Bewezen verklaard is dat [geïntimeerde sub 2] en/of zijn mededader op 11 maart 2007 te Nijmegen een brandende aansteker hebben/heeft gehouden bij/tegen het dashboard en het stuurwiel en de bekleding van die auto en een kruissleutel door een portierruit van die auto hebben/heeft gegooid en met een mes in de bekleding van die auto hebben/heeft gesneden en gestoken.
[appellant], die als benadeelde partij een vordering van € 1.250,- had ingediend, is niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard met de motivering dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit vonnis is onherroepelijk.
4.2 De inleidende dagvaarding tegen [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] is uitgebracht op 2 juli 2009. [geïntimeerde sub 1] was toen ruim 16 jaar oud.
4.3 Ingevolge het vonnis van de kantonrechter van 28 augustus 2009 heeft op 18 november 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [appellant] met zijn advocaat, [geïntimeerde sub 1] en namens [geïntimeerde sub 2] diens advocaat.
4.4 Bij brief van 30 november 2009 heeft de advocaat van [appellant] het volgende bericht aan de kantonrechter:
“(…) Bij proces-verbaal van comparitie d.d. 18 november is de onderhavige zaak verwezen naar de rol van 4 december 2009 in het kader van schikkingsonderhandelingen.
Inmiddels zijn de schikkingsonderhandelingen afgerond en hebben partijen overeenstemming bereikt als volgt:
1. Gedaagde [geïntimeerde sub 2] zal aan eiser [appellant] een bedrag betalen ad € 500,--, te voldoen in twee termijnen van € 250,--, waarbij de eerste termijn zal zijn voldaan op uiterlijk 15 december 2009 en de tweede termijn uiterlijk op 15 januari 2010. (…)
2. Gedaagde [geïntimeerde sub 1] zal aan eiser [appellant] een bedrag betalen ad € 500,--, te voldoen in twee termijnen van € 250,--, waarbij de eerste termijn zal zijn voldaan op uiterlijk 15 december 2009 en de tweede termijn uiterlijk op 15 januari 2010. (…)
3. Partijen zullen ieder hun eigen kosten dragen.
Ik mag u ter verkrijging van een executoriale titel wel verzoeken vonnis te wijzen conform bovenstaande. (…)”
4.5 Op 1 december 2009 heeft de advocaat van [geïntimeerde sub 2] de kantonrechter meegedeeld dat de gemaakte afspraken door de advocaat van [appellant] correct zijn verwoord en dat de brief van die advocaat kan worden gehecht aan het te wijzen vonnis.
4.6 [geïntimeerde sub 2] heeft een bedrag van € 500,- aan [appellant] betaald.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Bij het eindvonnis van 16 juli 2010 heeft de kantonrechter [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering jegens [geïntimeerde sub 1] en zijn vordering jegens [geïntimeerde sub 2] afgewezen. Met zijn grieven komt [appellant] op tegen deze beslissing van de kantonrechter. Hij beoogt daarmee alsnog de hoofdelijke veroordeling te verkrijgen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot betaling aan hem van een bedrag van € 2.427,-. Overigens stond het [appellant], anders dan [geïntimeerde sub 2] heeft aangevoerd, vrij ook grieven aan te voeren tegen het tussenvonnis van 9 april 2010, hoewel dat tussenvonnis niet was vermeld in het exploot van de dagvaarding in hoger beroep.
5.2 Ten aanzien van [geïntimeerde sub 1] geldt het volgende. Ingevolge artikel 245 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is een minderjarige zelf in beginsel onbekwaam om in rechte op te treden. Grief 4 faalt dus. Nu [appellant] reeds niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen [geïntimeerde sub 1] is, omdat hij [geïntimeerde sub 1] zelf en niet diens wettelijk vertegenwoordiger(s) heeft gedagvaard, kan grief 5 [appellant] niet baten. Een eventuele gebondenheid van [geïntimeerde sub 1] aan de schikking kan niet tot een ander oordeel omtrent de ontvankelijkheid van [appellant] in zijn vordering tegen [geïntimeerde sub 1] in de onderhavige procedure leiden. Voor zover grief 6 is gericht tegen het feit, dat de kantonrechter de vordering van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 1] inhoudelijk heeft beoordeeld, kan deze [appellant] niet baten.
5.3 Ten aanzien van [geïntimeerde sub 2] overweegt het hof het volgende. In de toelichting op grief 6 heeft [appellant] aangevoerd dat hij met [geïntimeerde sub 2] een perfecte vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, die [geïntimeerde sub 2] is nagekomen. Tevens stelt [appellant] zich op het standpunt dat [geïntimeerde sub 2] door die nakoming finaal is gekweten met betrekking tot de hoofdvordering. [geïntimeerde sub 2] weerspreekt dat niet. Aldus heeft [appellant] niets meer te vorderen van [geïntimeerde sub 2]. Voor zover bij grief 6 bezwaar wordt gemaakt tegen een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 2], slaagt deze.
5.4 Het voorgaande betekent dat de grieven 1 tot en met 3 niet meer behoeven te worden beoordeeld.
5.5 Grief 7 slaagt. Nu [appellant] en [geïntimeerde sub 2] een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarbij zij zijn overeengekomen dat partijen ieder hun eigen kosten zullen dragen, hadden de proceskosten in eerste aanleg tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] gecompenseerd dienen te worden.
6.1 Grief 4 en grief 5 falen, zodat het tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] gewezen vonnis van 16 juli 2010 zal worden bekrachtigd.
6.2 Grief 6 slaagt, voor zover daarbij bezwaar is gemaakt tegen een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 2]. Voor het overige kan deze grief [appellant] niet baten. Ook grief 7 slaagt.
6.3 [appellant] heeft geen belang bij vernietiging van het tussen hem en [geïntimeerde sub 2] gewezen vonnis van 16 juli 2010, voor zover daarbij de vordering van [appellant] is afgewezen. Dat vonnis zal echter wel worden vernietigd voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten in eerste aanleg tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] zullen worden gecompenseerd.
6.4 [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1]. Deze zullen echter worden begroot op nihil. Het hof ziet aanleiding de kosten van het hoger beroep tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] te compenseren op de wijze als in het dictum bepaald.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) van 16 juli 2010;
vernietigt het tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] gewezen vonnis van die kantonrechter van 16 juli 2010, behoudens voor zover de vordering van [appellant] daarbij is afgewezen, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht:
compenseert de proceskosten in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, H. Wammes en G.P.M. van den Dungen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2011.