GERECHTSHOF ARNHEM
NEVENZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002267-07
Uitspraak d.d.: 12 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 september 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 november 2008, 20 november 2009, 1 juli 2010 en 29 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 170 uren, subsidiair 85 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J. Vlug, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 13 juni 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 513 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 13 juni 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand/woning op of aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beslissing op een gevoerd verweer
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de politie op 12 juni 2007 onrechtmatig is binnengetreden in de woning van verdachte, omdat er toen onvoldoende redelijk vermoeden van schuld was van overtreding van de Opiumwet. De raadsman heeft betoogd dat de BEL M-melding, naar aanleiding waarvan het onderzoek is gestart, te weinig informatie bevatte om tot binnentreding over te mogen gaan.
De vóór die binnentreding uitgevoerde warmtemeting en de resultaten daarvan acht de raadsman niet voldoende controleerbaar en daarmee niet betrouwbaar. Deze meting is niet in enige wet- en regelgeving opgenomen. Het gebruik van die meting heeft geleid tot een grove inbreuk op de privacy van verdachte en zijn gezin, omdat de politie daarna de woning is binnengevallen. De onrechtmatigheid van het binnentreden dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de vruchten daarvan, hetgeen - volgens de raadsman - vrijspraak van verdachte tot gevolg moet hebben.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op 16 mei 2007 is bij de politie een BEL-M-melding binnengekomen. Deze (anonieme) melding was concreet en bevatte specifieke informatie omtrent de gezinssituatie van verdachte. Deze informatie bleek na controle bij de gemeentelijke basisadministratie correct te zijn. Daarna is op 31 mei 2007 een warmtemeting uitgevoerd op het in de melding genoemde adres, de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats]. Bij die meting werd een grote warmtebron gelokaliseerd aan de achter die woning aanwezige schuur. Er was sprake van een aanzienlijk hogere uitstraling dan bij de schuren van de belendende percelen. De bevindingen van deze meting zijn neergelegd in het proces-verbaal van 18 juni 2007, opgemaakt door de inspecteur van politie, [verbalisant].
De politie heeft vervolgens de woning van verdachte betreden op basis van artikel 9 van de Opiumwet en twee hennepkwekerijen aangetroffen.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Of die informatie voldoende is hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval.
In de onderhavige zaak is sprake van een anonieme melding en resultaten van het door de politie ter verificatie van die melding verrichte onderzoek. Vervolgens heeft de politie als opsporingsmiddel een warmtemeting uitgevoerd met het hiervoor beschreven resultaat. Op grond van al deze gegevens kon de politie ervan uitgaan dat sprake was van het redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet en de woning van verdachte binnentreden.
Het beroep op onrechtmatigheid van het binnentreden wordt verworpen.
Het hof heeft ondanks deze conclusie aandacht besteed aan het verweer van de raadsman dat de warmtemeting en de resultaten daarvan niet voldoende controleerbaar en (daarom) onbetrouwbaar zijn. Voor dergelijke apparatuur en het gebruik daarvan bestaat geen specifieke wettelijke regeling. Uit de verklaring van voornoemde [verbalisant] is het hof echter gebleken dat er in de politiepraktijk wel degelijk eisen worden gesteld aan de apparatuur en aan degene die de meting doet. [verbalisant] heeft (onder meer) uiteengezet dat de meting in de onderhavige zaak is uitgevoerd door een politieambtenaar die is opgeleid en gecertificeerd om dergelijke metingen te doen. Voorts wordt de voor de metingen gebruikte apparatuur jaarlijks gekalibreerd en gekeurd.
Op basis van deze aan het hof verstrekte inlichtingen heeft het hof de overtuiging bekomen dat de in deze zaak als opsporingsmiddel toegepaste meting als voldoende controleerbaar en betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Subsidiair gedaan verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof subsidiair verzocht om aanhouding van de zaak en verwijzing naar de rechter-commissaris teneinde een deskundige te (laten) horen omtrent (de uitvoering van) de warmtemeting.
Gelet op de hierboven genoemde vastgestelde feiten en overwegingen, wijst het hof - toetsend aan het noodzaakcriterium - dit verzoek af. Het hof acht zich ter terechtzitting voldoende geïnformeerd door de getuige [verbalisant] omtrent de warmtemeting en de gebruikte apparatuur in dit specifieke geval en acht nader onderzoek niet noodzakelijk.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot 13 juni 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 513 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot 13 juni 2007 in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in een woning aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij verdachte zijn op 12 juni 2007 twee in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen; één in de kelder van en één in de schuur behorend bij zijn woning. Hij heeft daarmee bijgedragen aan de overlast die hennepkwekerijen voor de woonomgeving opleveren en tevens het gebruik bevorderd van een voor de volksgezondheid schadelijke en bij wet verboden stof. In samenhang daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van de elektriciteit, die werd aangewend ten behoeve van de kwekerijen. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de energieleverancier en bovendien een brandgevaarlijke situatie - voor zowel zijn gezin als woonomgeving - gecreëerd.
Verdachte heeft het aan hem onder 1 ten laste gelegde - het telen van hennepplanten - erkend bij de politie; hij heeft verklaard daartoe te zijn overgegaan om uit zijn financiële problemen te geraken.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 juli 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. Wel heeft hij in 2006 een werkstraf verricht (per transactie) in verband met hennepteelt.
Het hof hanteert ter zake van dergelijke delicten een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf impliceert. Echter, op grond van het vorenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf, die ook door de rechter in eerste aanleg aan verdachte is opgelegd, passend en zal die opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 170 (honderdzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 12 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.