GERECHTSHOF ARNHEM
NEVENZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001659-08
Uitspraak d.d.: 12 augustus 2011
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 september 2007 op de vordering ingevolge artikel
36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres].
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 november 2008, 20 november 2009, 1 juli 2010 en 29 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 11.843,29 (zegge: elfduizend achthonderddrieënveertig euro en negenentwintig eurocent), en tot oplegging van een betalingsverplichting tot dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens veroordeelde door zijn raadsman, mr. J. Vlug, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 16.815,00 (zegge: zestienduizend achthonderdenvijftien euro) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat tot dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op
€ 11.843,29 (zegge: elfduizend achthonderddrieënveertig euro en negenentwintig eurocent) en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat tot dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor zover veroordeelde de daadwerkelijk door hem genoten opbrengsten en/of de door hem gemaakte kosten niet inzichtelijk heeft gemaakt, zal het hof voor de berekening van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikmaken van het rapport "Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen" zoals door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie in april 2005 uitgegeven, aangevuld per update in november 2010 (hierna: het BOOM-rapport).
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 12 augustus 2011 (parketnummer 24-002267-07) terzake van overtreding van een bij artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 januari 2007 tot 13 juni 2007, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 11.730,27 (zegge: elfduizend zevenhonderddertig euro en zevenentwintig eurocent). Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Berekening van het voordeel:
Het hof hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten.
In de woning van veroordeelde aan de [adres] te [woonplaats] zijn op 12 juni 2007 twee in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen: één in de kelder van en één in de schuur behorend bij de woning. In totaal werden 513 hennepplanten aangetroffen. Tevens bevonden zich vijf vuilniszakken en één kartonnen doos met restafval van hennepplanten in de hennepkwekerij in de kelder. Per vuilniszak werden 50 iso-blokjes - met daaraan volgroeide wortelresten en afgeknipte takken - aangetroffen. Op grond van bovenstaande bevindingen staat voor het hof vast dat (tenminste) eenmaal eerder is geoogst. Het hof gaat daarbij uit van 50 (iso-blokjes) x 6 (vijf vuilniszakken en één kartonnen doos) = 300 hennepplanten.
Conform de normen van het BOOM-rapport bedraagt de gemiddelde opbrengst 25,7 gram hennep per plant. De totale opbrengst heeft derhalve 7,71 kilogram hennep bedragen (300 planten x 25,7 gram hennep = 7,71 kilogram hennep). Uitgaande van de in het BOOM-rapport gestelde gemiddelde verkoopprijs van € 2.370 per kilogram hennep, bedraagt de totale geldelijke opbrengst € 18.272,70 (7,71 kilogram hennep x € 2.370,- = € 18.272,70).
Het hof zal op deze opbrengst in mindering brengen de afschrijvingskosten, de variabele kosten en de elektriciteitskosten, waarbij de variabele en afschrijvingskosten zijn vastgesteld op basis van de normen die daarvoor worden gehanteerd in het BOOM-rapport.
Afschrijvingskosten voor een oogst van deze omvang: € 250,--
Variabele kosten (300 planten x € 4,40 per plant): € 1.320,--
Elektriciteitskosten (nota Essent d.d. 25 juni 2007;
voldaan blijkens fax Essent d.d. 25 juli 2007) € 4.972,43
Totaal kosten: € 6.542,43
Het hof komt tot de volgende berekening:
Opbrengst: € 18.272,70
Kosten: € 6.542,43
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 11.730,27
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 11.730,27 (elfduizend zevenhonderddertig euro en zevenentwintig cent).
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 11.730,27 (elfduizend zevenhonderddertig euro en zevenentwintig cent).
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 12 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.