ECLI:NL:GHARN:2011:BR5105

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS P11/0264
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de terbeschikkingstelling van een man veroordeeld voor eenvoudige diefstal

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de afwijzing van de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een man die in 1989 werd veroordeeld tot TBS met verpleging van overheidswege voor eenvoudige diefstal. De rechtbank Amsterdam had op 22 juni 2011 de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de TBS afgewezen, omdat de maatregel alleen voor de bewezenverklaarde diefstal kon worden opgelegd, en dit feit niet kon worden gekwalificeerd als een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de terbeschikkingstelling gemaximeerd is door het indexdelict, diefstal, en dat de vordering tot verlenging moet worden afgewezen.

De terbeschikkinggestelde, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verblijft in [kliniek]. Het hof heeft de relevante stukken in overweging genomen, waaronder het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg, de beslissing waarvan beroep, en de akte van beroep van het openbaar ministerie. De rechtbank had in 1989 de terbeschikkingstelling opgelegd ter zake van meerdere feiten, waaronder mishandeling en diefstal, maar de terbeschikkingstelling was uitsluitend gebaseerd op de diefstal, die een vierjaars-delict is. De rechtbank had in 1993 de terbeschikkingstelling verlengd, maar het hof oordeelt dat deze verlenging niet had mogen plaatsvinden, omdat het indexdelict onvoldoende grondslag bood voor een verlenging van de maatregel.

Het hof concludeert dat de terbeschikkingstelling in 1989 overeenkomstig de wettelijke voorschriften kon worden opgelegd, maar dat de verlenging in 1993 niet rechtmatig was. De vordering van de officier van justitie om de TBS opnieuw te verlengen wordt afgewezen, en de beslissing van de rechtbank Amsterdam wordt bevestigd, met aanvulling van gronden. Het hof benadrukt dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de TBS niet zijn voldaan, en dat de terbeschikkingstelling reeds in 1993 niet verlengd had kunnen worden.

Uitspraak

TBS [nummer]
Beslissing d.d. 9 augustus 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [kliniek].
Het beroep is door de officier van justitie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2011, houdende de afwijzing van de vordering van de officier van justitie.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van het openbaar ministerie van 1 juli 2011 en de memorie van appel van 12 juli 2011;
- een medische verklaring betreffende de terbeschikkinggestelde van 25 juli 2011;
- het door de advocaat-generaal ter zitting van het hof overgelegde schriftelijk requisitoir;
- de door de raadsman ter zitting van het hof overgelegde pleitnota.
Het hof heeft ter zitting van 26 juli 2011 gehoord de raadsman van de terbeschikkinggestelde mr R. Lonterman, advocaat te Haarlem, en de advocaat-generaal, mr G.J. de Haas.
Overwegingen:
Voor de beoordeling van deze zaak is het volgende van belang.
Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 25 mei 1989 is de terbeschikkinggestelde – kort gezegd – veroordeeld wegens mishandeling (meermalen gepleegd), huisvredebreuk, lokaalvredebreuk en diefstal. De terbeschikkinggestelde is ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij niet strafbaar werd geacht. Aan de terbeschikkinggestelde werd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
Bij beslissing van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 1993 is de terbeschikkingstelling verlengd waardoor de maatregel de duur van vier jaren te boven is gegaan. De rechtbank was van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van een geweldsmisdrijf dat gericht was tegen een persoon en tevens de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eiste. Nadien is de maatregel nog meerdere keren verlengd.
Op 9 mei 2011 heeft de officier van justitie opnieuw een vordering ingediend strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar. Deze vordering is behandeld ter zitting van de rechtbank Amsterdam op 8 juni 2011. Bij beslissing van 22 juni 2011 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat – kort gezegd – de maatregel alleen voor de bewezenverklaarde diefstal kon worden opgelegd en dit feit niet kan worden gekwalificeerd als een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht. Aldus is ingevolge dezelfde wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaren, welke jaren reeds in 1993 waren verstreken.
De officier van justitie heeft op 1 juli 2011 beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing van 22 juni 2011. Inmiddels loopt de terbeschikkingstelling meer dan 22 jaren.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De rechtbank heeft in 1989 de terbeschikkingstelling uitsluitend ter zake van de diefstal opgelegd. Dit is een beslissing welke is genomen conform het format van artikel 37a, eerste lid, WvSr. Daarbij is ten eerste gelet op het geval: een vierjaars-delict. Ten tweede is gelet op de gronden: het veiligheidsrisico voor goederen of personen. Niet vereist lijkt te worden in artikel 37a, eerste lid, WvSr dat de oorsprong van dat veiligheidsrisico uitsluitend moet gelegen zijn in het dragende delict. Als dit zo is, dan lijkt de oplegging van de terbeschikkingstelling in 1989 conform de wet.
De rechtbank had echter niet (noch naar oud noch naar nieuw recht) tot verlengingen na vier jaren over mogen gaan omdat het indexdelict daarvoor onvoldoende grondslag vormde.
Het standpunt van de officier van justitie dat de verlengingsrechter geen ruimte meer heeft om eerdere verlengingen opnieuw te beoordelen lijkt op zich juist, maar staat niet in de weg aan de beoordeling van de vraag of de wettelijke grondslag voor verlenging van de maatregel op een later moment aanwezig is. Verlenging van de terbeschikkingstelling kan alleen plaatsvinden als aan de wettelijke vereisten daarvoor wordt voldaan. Het meest basale is dat van artikel 38e WvSr.
Geconcludeerd wordt dat de terbeschikkingstelling gemaximeerd is doordat de drager van de opgelegde maatregel het indexdelict diefstal is. De vordering van de officier van justitie om thans de maatregel andermaal te verlengen moet daarom worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank Amsterdam dient te worden bevestigd, zo nodig met aanvulling van gronden.
Het standpunt van de raadsman
De terbeschikkingstelling is gebaseerd op de bewezenverklaarde diefstal van een trui en een spijkerbroek waarbij geen enkel geweld is toegepast. Daardoor had de maximale duur van de opgelegde maatregel de vier jaren niet te boven kunnen gaan. Het feit dat de rechtbank in 1993 heeft overwogen dat “de maatregel van terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van een geweldsmisdrijf” maakt dat niet anders.
Het hof in Arnhem (LJN BQ2578) heeft reeds uitgemaakt dat aangaande de verlengbaarheid van de TBS-maatregel het gesloten stelsel van rechtsmiddelen onder bepaalde omstandigheden doorbroken dient te worden. De officier van justitie miskent dat de verlengingsrechter telkens opnieuw zal moeten vaststellen of, in het geval de duur van de maatregel de vier jaar te boven gaat, sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, WvSr.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 juni 2011 terecht geconcludeerd dat in dit geval de TBS-maatregel is beperkt tot vier jaren. Verzocht wordt de rechtbank daarin te volgen en tevens uit te spreken dat de maatregel reeds in 1993 niet verlengd had kunnen worden. Nu het van meet af aan duidelijk was dat het – kort gezegd – gaat om een gemaximeerde terbeschikkingstelling en derhalve de titel ontbreekt om een verlenging te vorderen, dient primair de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair wordt verzocht de beschikking van de rechtbank Amsterdam te bekrachtigen.
Het oordeel van het hof
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu de tbs-maatregel bij beslissing van de rechtbank van 24 juni 2009 met twee jaar is verlengd en de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging tijdig is ingediend, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De omstandigheid dat van meet af aan duidelijk zou zijn geweest dat het om een gemaximeerde tbs gaat, zoals gesteld door de raadsman maar betwist door de advocaat-generaal, raakt de ontvankelijkheid van de vordering tot verlenging niet.
Het hof zal op technische gronden de beslissing van de rechtbank vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de tbs-maatregel in 1989 overeenkomstig de toen geldende wettelijke voorschriften kon worden opgelegd.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 25 mei 1989 overwogen “dat de algemene veiligheid van personen en goederen, nu een van de door verdachte begane feiten een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar is gesteld, toepassing van de maatregel van terbeschikkingstelling eist, omdat de psychische afwijking die aanleiding heeft gegeven tot de bewezen geachte delicten bij de verdachte nog aanwezig is.”
Hoewel deze overweging niet helder is in zoverre dat daarin geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het misdrijf waarvoor de maatregel wettelijk mogelijk is (artikel 37a, eerste lid, onder 1e WvSr) en de gronden die het opleggen van de maatregel eisen (artikel 37a, eerste lid, onder 2e WvSr), heeft de rechtbank hiermee kennelijk willen aangeven dat in dit geval aan het vereiste van artikel 37a, eerste lid, onder 1e was voldaan, nu een van de bewezenverklaarde feiten een misdrijf betrof waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar is gesteld. Met dit feit kan geen ander feit bedoeld zijn dan de bewezenverklaarde diefstal, nu voor de andere bewezenverklaarde misdrijven –lokaalvredebreuk, huisvredebreuk en een tweetal mishandelingen – geen strafbedreiging gold van vier jaren of meer en deze niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van misdrijven in artikel 37a, eerste lid, onder 1e WvSr. Naar het oordeel van het hof hebben de overige bewezenverklaarde feiten, met name de mishandelingen, geen rol gespeeld en ook geen rol kunnen spelen bij de vraag of aan de in het eerste lid onder 1e van artikel 37a WvSr opgenomen eis was voldaan.
Nu aldus sprake was van een gemaximeerde tbs-maatregel, had deze reeds in 1993 niet verlengd mogen worden.
Ondanks het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zou het in strijd met het wettelijk systeem zijn om een terbeschikkingstelling die als gemaximeerd moet worden aangemerkt, (onbeperkt) te verlengen als daarmee de duur van vier jaren wordt overschreden.
Op grond van het vorenstaande dient de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr C. Caminada als raadsheren,
en drs. J. Boon en drs. E. Harmsen als raden,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen als griffier,
en op 9 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.