ECLI:NL:GHARN:2011:BR4669

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21.003473-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting met zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden voor poging tot verkrachting en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 november 2009 in het Manenburgpark te Utrecht, waar de verdachte de aangeefster heeft benaderd onder het voorwendsel om een vuurtje te vragen. Vervolgens heeft hij haar bedreigd met een mes en haar fysiek aangevallen, waarbij hij haar heeft geslagen en geprobeerd heeft haar te verkrachten. De aangeefster heeft ernstige verwondingen opgelopen, waaronder gebroken ribben en een uitgeslagen tand. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, en deze werden ondersteund door DNA-bewijs dat de aanwezigheid van de verdachte op de kleding van het slachtoffer bevestigde. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek naar de biologische sporen afgewezen, omdat het verzoek onvoldoende onderbouwd was. De verdachte heeft in het verleden meerdere zedendelicten gepleegd en is als recidiverende zedendelinquent aangemerkt. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de recidive van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 6.441,81 aan schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003473-10
Uitspraak d.d.: 10 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 22 september 2010 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 april 2011 en 27 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Het verzoek tot aanhouding
De raadsman heeft verzocht tot benoeming van een deskundige van het NFI, indien het hof tot een veroordeling zou komen, teneinde te onderzoeken op welke wijze biologische contactsporen zich kunnen verplaatsen.
Het hof wijst dit verzoek af. De noodzaak tot het doen van dit onderzoek ontbreekt, omdat het verzoek, bezien in het licht van de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, onvoldoende is onderbouwd door de raadsman.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [slachtoffer] (van achteren) heeft benaderd en/of heeft beetgepakt en/of (daarbij) die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Ik heb een mes, ik ga je steken, niet 1 of 2 keer, maar vaker" en/of "ik ga jou neuken" en/of “ik ga je iets naars vragen” en/of “ik ga je iets ernstigs aandoen” en/of “ik wil je verkrachten” en/of “niet gillen, anders wordt het erger”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (meermalen) (hard) in het gezicht (en/of tegen het lichaam) heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij haar broek heeft beetgepakt en/of bij haar kruis/schaamstreek heeft gepakt (en/of heeft pogen te pakken) en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft laten opstaan en/of vervolgens heeft meegetrokken zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, die [slachtoffer] (van achteren) heeft benaderd en/of heeft beetgepakt en/of (daarbij) die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Ik heb een mes, Ik ga je steken, niet 1 of 2 keer, maar vaker" en/of "ik ga jou neuken" en/of “ik ga je iets naars vragen” en/of “ik ga je iets ernstigs aandoen” en/of “ik wil je verkrachten” en/of “niet gillen, anders wordt het erger”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (meermalen) (hard) in het gezicht (en/of tegen het lichaam) heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij haar broek heeft beetgepakt en/of bij haar kruis/schaamstreek heeft gepakt (en/of heeft pogen te pakken) en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft laten opstaan en/of vervolgens heeft meegetrokken zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten twee, althans een of meer gebroken en/of gekneusde ribben en/of een gescheurde lip en/of een uitgeslagen tand en/of een hoofdwond), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk
een of meermalen (hard) te slaan/stompen op het gezicht en/of tegen het lichaam en/of die [slachtoffer] heeft doen vallen en/of (vervolgens) (wederom) een of meermalen (hard) heeft geslagen/gestompt op het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen (hard) heeft geslagen/gestompt op het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft doen vallen en/of (vervolgens) (wederom) een of meermalen (hard) heeft geslagen/gestompt op het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het primair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De door aangeefster afgelegde verklaringen worden volgens de advocaat-generaal op hoofdpunten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario acht de advocaat-generaal ongeloofwaardig.
De aan verdachte primair tenlastegelegde handelingen leveren volgens de advocaat-generaal een begin van uitvoering op van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op voltooiing van verkrachting en dienen derhalve gekwalificeerd te worden als een poging tot verkrachting.
De raadsman heeft – kort gezegd – betoogd dat de verdachte geen seksuele intentie heeft gehad in zijn contact met aangeefster. De verklaringen die aangeefster op dit punt heeft afgelegd, zijn tegenstrijdig en daarmee niet consistent of betrouwbaar. Door de raadsman is voorts betoogd dat het door de verdachte gegeven alternatieve scenario, inhoudende dat aangeefster hem een klap heeft gegeven direct nadat hij haar om een vuurtje had gevraagd en dat de verdachte aangeefster in reactie daarop heeft geslagen, niet onaannemelijk is.
Met betrekking tot het DNA-materiaal (biologische contactsporen) van de verdachte, dat is aangetroffen in de kraag van de jas van aangeefster en de broek ter hoogte van de schaamstreek van aangeefster, heeft de raadsman betoogd dat dit daar terecht is gekomen toen de verdachte zich over aangeefster heeft gebogen en dat het bovendien mogelijk is dat deze sporen zich hebben verplaatst. Er is verzocht om verdachte van het primair tenlastegelegde vrij te spreken.
Tegenover de politie heeft aangeefster steeds verklaard dat zij op 15 november 2009 ’s ochtends vroeg aan het snelwandelen was in het Manenburgpark te Utrecht. Aldaar werd zij aangesproken door een man die zich verontschuldigde en haar om een vuurtje vroeg. Terwijl aangeefster zei dat zij geen vuurtje had, maar dat de man wel een vraag mocht stellen, liep zij door. Even daarna hoorde aangeefster hollende voetstappen waarna zij zag dat de man, die haar zojuist om een vuurtje gevraagd had, naast haar liep. De man zei nu dat hij de verkeerde vraag had gesteld en hij vroeg of aangeefster met hem wilde neuken, althans een vraag in soortgelijke bewoordingen. Ook zei de man dat hij nare dingen ging doen en dat aangeefster niet mocht gillen omdat het dan erger zou worden. Aangeefster zei dit niet te willen en sloeg de man. Aangeefster wist de armen van de man op zijn rug te krijgen, maar hij kwam direct weer los en viel aangeefster aan. De man sloeg aangeefster waardoor zij op de grond viel. Aangeefster omklemde de benen van de man en zij begon te schreeuwen. De man gaf haar op dat moment nog een klap, waardoor een voortand uit de mond van aangeefster viel. De man heeft aangeefster op enig moment ook betast. De man zei voorts dat hij een mes had en dat hij aangeefster ging steken. De man trok aangeefster vervolgens aan de achterkant van haar jasje omhoog. Aangeefster greep een lantaarnpaal vast en begon hard te schreeuwen waarna de man uiteindelijk wegging. Aangeefster heeft daarna bij een aantal huizen aangebeld en is direct doorgelopen naar het Willem Arntzshuis, waar zij om hulp vroeg.
Ter terechtzitting van het hof van 27 juli 2011 heeft aangeefster deze verklaring op hoofdpunten bevestigd.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster inderdaad om een vuurtje heeft gevraagd, maar dat hij daarna direct zonder enige reden is geslagen door aangeefster. Als reactie daarop heeft de verdachte aangeefster geslagen en toen zij op de grond lag en zijn benen omklemde, heeft hij haar nogmaals geslagen. De verdachte is daarna weggegaan en hij ontkent dat hij de door aangeefster vermelde bewoordingen heeft gebruikt. Verder ontkent verdachte aangeefster in de schaamstreek of bij haar kraag te hebben vastgepakt. De verdachte heeft er ter terechtzitting van het hof van 27 juli 2011 op gewezen dat de verklaringen die door aangeefster zijn afgelegd sterk wisselend zijn en dat deze op veel punten niet met elkaar overeenstemmen.
Het hof overweegt als volgt.
Geconstateerd is dat de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd, voor wat betreft de tenlastegelegde handelingen, consistent zijn. Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door de volgende (onafhankelijke) bewijsmiddelen.
Dat aangeefster om een vuurtje gevraagd werd, wordt enerzijds bevestigd door het gegeven dat op de plaats delict een sigarettenpeuk (bemonstering [AABX4087NL]#01) is gevonden waarbij het daarop aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Anderzijds vindt dit deel van de verklaring bevestiging in de verklaring die de verdachte zelf heeft afgelegd en die inhoudt dat hij op 15 november 2009 in het betreffende Manenburgpark een mevrouw om een vuurtje heeft gevraagd.
Voorts geldt dat de verklaring die aangeefster heeft afgelegd over haar val op de grond en het letsel, steun vindt in de medische verklaring van de tandarts van 9 december 2009 en van de arts van de EHBO van 15 januari 2010. Uit deze verklaringen blijkt dat aangeefster een wond op haar achterhoofd had, een wond bij haar lip, een ribcontusie, een uitgeslagen voortand (rechtsboven) en bloeduitstortingen in het gelaat. Uit in het dossier aanwezige foto’s volgt bovendien dat aangeefster aan beide zijden van haar lichaam blauwe plekken heeft opgelopen. Ook hebben getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat aangeefster gewond was en haar kleding vuil.
Voor wat betreft de plekken op het lichaam van aangeefster waar de verdachte aangeefster met kracht zou hebben beetgepakt, is DNA-onderzoek verricht naar de aanwezigheid van contactsporen. Op de kraag van de jas (bemonstering [AABX4083NL]#02) van aangeefster is een mengprofiel gevonden, waarbij het hoofdprofiel matcht met het profiel van aangeefster en het nevenprofiel met het DNA-profiel van de verdachte.
Bovendien is aan de buitenzijde van de broek van aangeefster ter hoogte van de schaamstreek (bemonstering [AABX4082NL]#02) een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, waarbij het DNA-materiaal afkomstig kan zijn van aangeefster en van de verdachte.
Voor wat betreft het standpunt van de raadsman dat het biologisch celmateriaal zich mogelijk heeft verplaatst, geldt dat uit het rapport van het NFI blijkt dat biologische contactsporen worden overgedragen door direct of indirect contact. Het resultaat van het DNA-onderzoek past bij hetgeen aangeefster heeft verklaard over het contact, maar niet bij hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard.
De verklaring van aangeefster wordt op het punt van de aanwezigheid van de lantaarnpaal eveneens bevestigd door de foto’s die ter plaatse van het delict zijn gemaakt. Verder hebben de getuigen [getuigen 3 en 4] ook gegil of hulpgeroep gehoord die zondagochtend bij het uitlaten van de hond. Ook de verklaringen die de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben afgelegd, inhoudende dat die ochtend vroeg bij hen werd aangebeld, bevestigen de verklaring van aangeefster. Ten slotte geldt dat de getuigen [getuige 7] en [getuige 8] hebben bevestigd dat zij die ochtend een bebloede vrouw zagen die om hulp riep, welke vrouw zij naar de receptie van het Willem Arntszhuis hebben begeleid. Dit laatste is ook te zien op de prints die in het dossier aanwezig zijn van de aldaar gemaakte camerabeelden. Dat aangeefster, eenmaal binnen in het Willem Arntszhuis, in het eerste contact niet direct heeft gesproken van een verkrachting maakt haar verklaring niet ongeloofwaardig en doet evenmin af aan de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaringen. Dat zij op dat moment alleen gewag heeft gemaakt van geweld ligt ook wel voor de hand, in aanmerking genomen de staat waarin zij verkeerde, bebloed en met vuile kleren, hetgeen voor buitenstaanders een verklaring behoefde. Bovendien hecht het hof ook belang aan de verklaring van de verbalisant [verbalisant A], die als eerste verbalisant contact had met aangeefster in het Willem Arntszhuis. Toen [verbalisant A] aan zijn collega vroeg het signalement van de dader in verband met een mishandeling dan wel poging beroving per porto door te geven, hoorde hij aangeefster hem toeschreeuwen dat het geen mishandeling was maar dat de dader aangeefster wilde verkrachten en geprobeerd had haar in het kruis te grijpen.
Gelet op het gegeven dat de verklaringen van aangeefster op essentiële onderdelen consistent zijn en op relevante punten bovendien worden ondersteund door ander bewijs, acht het hof de door de aangeefster afgelegde verklaringen geloofwaardig. Deze verklaringen zijn daarom als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit. Hieraan doet niet af dat de verklaringen van aangeefster op een aantal punten enigszins verschillen. De verschillen betreffen punten die van ondergeschikt belang zijn in het geheel en deze zijn bovendien niet zodanig groot dat het hof twijfelt aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daar komt bij dat aangeefster tegenover de politie direct heeft verklaard dat zij de volgorde van het gesproken woord en de verrichte handelingen mogelijk niet exact op een rij had en dat zij daarover ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat zij erg geschokt was en dat het daardoor mogelijk is dat door haar afgelegde verklaringen op onderdelen enigszins uiteen lopen.
Anders dan raadsman acht het hof de verklaring van de verdachte, dat het slechts om een handgemeen ging, volstrekt ongeloofwaardig. Eveneens anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat bij de verdachte wel sprake was van een seksuele intentie. De door aangeefster beschreven gedragingen van verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op verkrachting, terwijl verdachte’s voornemen blijkens zijn uitroepen was gericht op het hebben van seks. Dit wordt nog eens bevestigd door het DNA-spoor van verdachte op de broek van het slachtoffer ter hoogte van de schaamstreek. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair
hij op 15 november 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [slachtoffer] van achteren heeft benaderd en heeft beetgepakt en daarbij die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Ik heb een mes, ik ga je steken, niet 1 of 2 keer, maar vaker" en "ik ga jou neuken" en “ik ga je iets naars vragen” en “ik ga je iets ernstigs aandoen” en “ik wil je verkrachten” en “niet gillen, anders wordt het erger”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking, en vervolgens die [slachtoffer] hard in het gezicht heeft geslagen en vervolgens die [slachtoffer] bij haar broek heeft beetgepakt en bij haar kruis/schaamstreek heeft gepakt en vervolgens die [slachtoffer] heeft laten opstaan en vervolgens heeft meegetrokken zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van [slachtoffer]. De verdachte heeft haar onverhoeds aangevallen, terwijl zij op zondagmorgen in een openbaar park midden in de stad aan het wandelen was. Daarbij heeft verdachte grof geweld jegens haar gebruikt waardoor zij aanzienlijke verwondingen heeft opgelopen. Ook heeft de verdachte gedreigd met geweld door te melden dat hij een mes had en dat hij [slachtoffer] ging steken. Met zijn handelen heeft de verdachte haar lichamelijke en psychische integriteit, alsook haar gezondheid aangetast.
Verdachte heeft zich daarbij slechts laten leiden door zijn eigen verlangens en zich niet bekommerd over de mogelijk gevolgen die zijn handelen voor zijn slachtoffer zou hebben. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat [slachtoffer] nog lange tijd last heeft gehad van de gebeurtenissen op 15 november 2009 en ook thans nog heeft.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De meervoudige kamer in de rechtbank Utrecht heeft bij vonnis van 22 september 2010 de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdachte is op 5 oktober 2010 in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing omdat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld.
De officier van justitie heeft op 6 oktober 2010 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, omdat de opgelegde straf te laag was.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal geëist dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij de straftoemeting heeft het hof – naast de hiervoor beschreven ernst van het feit – het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2011 en de eerder omtrent verdachte uitgebrachte rapportages van zeer groot belang geacht.
Daaruit blijkt dat de verdachte bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 maart 2002 (onherroepelijk op 21 maart 2002) ter zake van verkrachting en poging zware mishandeling (in het kader van het seksueel benaderen van een vrouw), gepleegd in de zomer van 2000, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden. Het betrof hier twee feiten ten aanzien van twee verschillende vrouwen die verdachte op twee verschillende data heeft gepleegd in hetzelfde Manenburgpark in Utrecht als waarvan in de onderhavige strafzaak sprake is. Verdachte heeft dat ter terechtzitting van het hof ook verklaard.
Verdachte is in het kader van die strafzaak onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Het rapport d.d. 23 juli 2001 kent als conclusie dat bij de verdachte wel kan worden gesproken van een persoonlijkheid met vermijdende trekken, maar niet in die mate dat hij ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens. De verdachte werd geheel toerekeningsvatbaar geacht.
Verdachte is in het kader van die strafzaak eveneens onderzocht door C.J.P. Kemperman (zenuwarts). Het verslag is gedateerd op 8 februari 2002 en Kemperman concludeert dat, ingeval de feiten in die zaak bewezen zouden worden geacht, een stoornis in sexualibus en in de agressiehuishouding lijkt te bestaan bij de verdachte. Eveneens wordt in dit rapport mogelijk geacht dat bij verdachte dissociatie bestond of een persoonlijkheidsstoornis met splijten (Jekyll and Hyde), hetgeen betekent dat de verdachte uiterlijk (over)aangepast is en innerlijk fors gestoord. Gesteld werd dat bij een bewezenverklaring ter beveiliging van de maatschappij een terbeschikkingstelling met verpleging overwogen zou kunnen worden.
Ook is toentertijd over verdachte gerapporteerd door F.C.P. Zuidhof (psycholoog BIG/NIP te Breda) bij rapport van 16 februari 2001. De conclusie was dat, bij een bewezenverklaring van de feiten, de controle van de verdachte op zijn agressieve impulsen en de negatieve c.q. belastende persoonlijkheidseigenschappen, onvoldoende van aard is, waardoor sprake kan zijn van impulsdoorbraken van ernstige aard, waarbij een seksuele stoornis aanwezig is. Daarnaast is door de rapporteur niet onwaarschijnlijk geacht dat de doorbraak door het controlesysteem zodanig is geweest dat zich een dissociatieve reactie van enige aard heeft voorgedaan ten tijde van het plegen van het delict. De rapporteur heeft de verdachte, mits en voor zover de tenlastegelegde feiten bewezen konden worden, verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Verder blijkt uit de documentatie dat de verdachte bij arrest van dit hof van 12 mei 2005 (onherroepelijk op 27 mei 2005) ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en eenvoudige diefstal, gepleegd in februari 2004, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van Reclasseringstoezicht.
Voorafgaand aan deze veroordeling is de verdachte ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Uit een brief van 23 september 2004, opgemaakt door A.J. De Groot (psycholoog) en J.H. Van Renesse (psychiater) volgt dat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek van de milieuonderzoeker, de psycholoog en de psychiater en dat hij zich eveneens grotendeels heeft onttrokken aan de observatie op de verblijfsafdeling. Dientengevolge is onvoldoende informatie voorhanden gebleken om een gedragskundig onderzoek te kunnen verrichten.
In de onderhavige zaak is de verdachte opnieuw een ernstig zedendelict tenlastegelegd.
Door de rechter-commissaris is in eerste aanleg opdracht gegeven om de verdachte opnieuw te observeren in het Pieter Baan Centrum. De verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan observatie in het Pieter Baan Centrum. Ook de totstandkoming van het milieuonderzoek is bemoeilijkt door de weigering van de familieleden van de verdachte om medewerking te verlenen. De rapporteurs hebben geconcludeerd (datum rapport 27 augustus 2010) dat de verdachte geen verschijnselen vertoont van cognitieve stoornissen, stemmings-, angst- of dwangstoornissen. Ook zijn geen symptomen waargenomen die zouden wijzen op dissociatieve stoornissen of stoornissen van de impulsregulatie of van de agressiehuishouding. Over het mogelijk problematisch gebruik, misbruik of afhankelijkheid van alcohol en drugs kunnen rapporteurs geen uitspraken doen en ook de seksuele ontwikkeling van de verdachte kon niet worden onderzocht. Evenmin kon gerapporteerd worden over eventueel bij de verdachte aanwezige persoonlijkheidsstoornissen. De indruk van de rapporteurs is dat de verdachte een vorm van intimiteit zoekt, maar daarbij ook het gebruik van geweld niet schuwt wanneer hij dit nodig acht.
Het laatstelijk door het Pieter Baan Centrum opgemaakte rapport (d.d. 27 augustus 2010) bevat voorts informatie over het in het verleden aan de verdachte opgelegde toezicht.
Het door dit hof bij arrest van 12 mei 2005 opgelegde Reclasseringstoezicht werd in eerste instantie negatief geretourneerd, omdat de verdachte weigerde om mee te werken aan dat toezicht. Na verlenging van het toezicht met een jaar is uit het rapport ‘Evaluatie toezicht’ d.d. 29 april 2008 gebleken dat maandelijks gesprekken met de verdachte hebben plaatsgevonden. Uit deze laatste reclasseringsrapportage bleek echter ook dat de verdachte niet was behandeld bij De Waag en dat het seksueel misbruik van de verdachte zelf, evenals de door de verdachte gepleegde delicten, niet ter sprake waren gekomen. In maart 2009 werd het toezicht alsnog positief geretourneerd.
Verder is met betrekking tot het toezicht gebleken dat de verdachte in 2006 door De Waag behandeld zou worden voor zijn alcoholproblematiek maar dat deze behandeling niet van de is grond gekomen omdat de verdachte niet gemotiveerd was. Door de Reclassering is het recidiverisico voor zedendelicten ingeschat als hoog en het risico op gewelddadig gedrag of het plegen van vermogensdelicten als matig.
Het hof ziet zich thans geconfronteerd met een recidiverende zedendelinquent, die heeft geweigerd om enig inzicht te verschaffen in zijn psyche en de achtergrond van de delicten die hij heeft gepleegd. Omdat het hof niet beschikt over een recente rapportage over de persoon van de verdachte waarin wordt vastgesteld dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond en er evenmin aanknopingspunten zijn op grond waarvan het hof anderszins tot die conclusie kan komen, kan vanwege het systeem van de wet geen last tot terbeschikkingstelling van de verdachte worden gelast. De hierboven genoemde rapporten bieden daarvoor naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten.
De ernst van het thans tenlastegelegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de documentatie van de verdachte vragen op zichzelf om vergelding en rechtvaardigen daarbij het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Omdat verdachte weigert medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek kan geen inschatting gemaakt worden in hoeverre op grond van een mogelijke persoonlijkheidsstoornis de kans op recidive aanwezig is en in hoeverre een behandeling zinvol zou zijn. Wel staat vast dat de verdachte tussen 2000 en 2009 een aantal jaren gedetineerd is geweest, dat hij in die periode gedurende ruim vijf jaar op vrije voeten geweest en dat hij gedurende deze vijf jaren een viertal ernstige zedendelicten heeft gepleegd, waarbij (fors) geweld is gebruikt.
Gelet op de frequentie van het plegen van ernstige zedendelicten staat voor het hof vast, dat het gevaar voor herhaling zeer groot is. Daarom is – naast vergelding – de speciale preventie en met name de beveiliging van de samenleving tegen deze verdachte een belangrijk doel van de sanctieoplegging. Het hof zal dan ook de maximale gevangenisstraf opleggen, hetwelk betekent dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf zoals geëist door de advocaat-generaal.
Het hof zal de verdachte, met toepassing van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht, dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar en acht maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.444,98 en bestaat uit de volgende schadeposten:
- Tandartskosten (ten tijde van het indienen van de vordering voldaan) € 2.451,70
- Tandartskosten (ten tijde van het indienen van de vordering begroot) € 2.443,28
- Schade aan kleding € 50,00
- Immateriële schade € 2.500,00
Totaal € 7.444,98
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr Pieters namens [slachtoffer] deze vordering voor wat betreft de materiële schade gematigd, omdat het begrote bedrag aan tandartskosten
€ 1.003,17 lager is uitgevallen dan was begroot. Het totaalbedrag van de vordering in hoger beroep is bijgesteld naar een bedrag van € 6.441,81.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof – in navolging van de eis van de advocaat-generaal – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 43a, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot aanhouding voor nader onderzoek.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.441,81 (zesduizend vierhonderdeenenveertig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 3.941,81 (drieduizend negenhonderdeenenveertig euro en eenentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 6.441,81 (zesduizend vierhonderdeenenveertig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 3.941,81 (drieduizend negenhonderdeenenveertig euro en eenentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 67 (zevenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr H. Abbink en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 10 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.