2.6 Uit de anamnese van Beijersbergen volgt dat [geïntimeerde] (op 9 maart 2002) in de auto vanaf de rechterzijde (frontaal) is aangereden tegen een achteruitrijdende personenauto (een en ander blijkt ook uit het zogeheten aanrijdingsformulier). Hij is niet bewusteloos geweest (al heeft hij wel een amnesie voor de klap zelf) en is uit de auto geklommen en naar de andere bestuurder toe gegaan. Hij had pijn aan zijn linkerschouder. De politie is ter plaatse geweest om de formaliteiten af te handelen. Hij is daarna (met de bergingsdienst) naar huis gegaan. Thuisgekomen kreeg hij hevige hoofdpijn, werd stijf in de nekstreek en schouders (links meer dan rechts) en kreeg tintelingen in de linkerarm die doorstraalden naar zijn duim. Aanvankelijk waren er lichte posttraumatische stressklachten in de vorm van nachtmerries, die geleidelijk aan geheel verdwenen zijn. De volgende dag is hij wel naar werk gegaan, maar hij is uitgeput naar huis teruggegaan. [geïntimeerde] heeft zich vanaf die dag ziek gemeld bij zijn werkgever. Daarna heeft hij zich tot zijn huisarts gewend. Uit de huisartsgegevens (toen nog de groene kaart) blijkt dat hij op 12 maart 2002 bij de huisarts is geweest, die noteert dat er sprake is van “whiplashachtige klachten na frontale botsing, nek geen FRM, schouder li = pijnlijk, re trapezius pijnlijk, geen perifere neuro uitval”. Op de op 13 maart 2002 gemaakte röntgenfoto van de nek zijn geen traumatische afwijkingen te zien. Op 26 maart 2002 is er sprake van lage rugklachten (L5-S1), maar geen hernia. Op 23 maart 2002 is [geïntimeerde] bij de huisartsenpost geweest met een blokkade van het SI-gewricht; er is sprake van verstijving van de rug. Op 8 augustus 2002 is [geïntimeerde] weer bij de huisarts geweest; op de groene kaart staat genoteerd dat hij “typische whiplashachtige klachten” blijft houden en dat de bedrijfsarts nadere actie wil. De bedrijfsarts [bedrijfsarts] heeft in een brief van 4 oktober 2002 aan (de medisch adviseur van) London gemeld dat [geïntimeerde] pre-existente knieklachten had, ongeveer twee jaar voor het ongeval en dat hij in mei 2002 hieraan is geopereerd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] rugklachten gehad die spontaan zijn verdwenen. “Uitsluitend als gevolg van het ongeval heeft hij persisterende klachten passend bij whiplashletsel zoals nek- en hoofdpijnklachten, concentratie- en geheugenstoornissen, problemen met lezen en ernstige vermoeidheid; deze klachten bestaan nog volop en zijn vanaf het ongeval nauwelijks verminderd; nog steeds is hij uitsluitend hierdoor maximaal 50% belastbaar”, aldus de bedrijfsarts.
De huisarts schrijft in de verwijzing d.d. 23 oktober 2002 (naar het revalidatiecentrum, voor revalidatie van de nek) dat [geïntimeerde] klachten heeft van hoofdpijn, snelle vermoeidheid en concentratiestoornissen. In de brief van 9 januari 2003 meldt [revalidatiearts] (als revalidatiearts verbonden aan Kastanjehof, centrum voor revalidatie) dat, na onderzoek van [geïntimeerde] op 28 november 2002, er sprake is van hypertone trapeziusklachten, met normaal mobiele schouders en nek en dat [geïntimeerde] manuele therapie heeft gevolgd voor nek en schouders en conditietraining voor nek- en schouderspieren. Hij concludeert dat er sprake is van een postwhiplashsyndroom. Begin 2003 heeft [geïntimeerde] bij [psycholoog], als psycholoog verbonden aan Kastanjehof, een psychologische screening gehad om vast te stellen of [geïntimeerde] in aanmerking kwam voor aanvullende revalidatie volgens het whiplashprogramma. In het verslag van 20 februari 2003 heeft [psycholoog] geconcludeerd dat [geïntimeerde] hiervoor geschikt is. In het verslag van [revalidatiearts] van 13 januari 2004 meldt deze dat [geïntimeerde] in revalidatie dagbehandeling is geweest van 2 oktober tot 16 december 2003 en dat hij verschillende (groeps)onderdelen heeft doorlopen die zien op conditie, ontspanning, planning, ergonomie en assertiviteit. [geïntimeerde] had een goede conditie doordat hij voor het ongeval zeer actief aan waterpolo deed en hij probeert hier op sociaal niveau weer mee verder te gaan. Met het hanteren van grenzen in de zin van planning heeft hij nog moeite, evenals met het aanvaarden van hulp van derden. Er is een afspraak gemaakt voor een poliklinische controle over drie maanden. Op 18 februari 2004 is een werkgeversoverleg geweest op Kastanjehof, waarbij onder andere aanwezig waren [geïntimeerde], hoofd P&O van de werkgever en [revalidatiearts]. In dat overleg is gesproken over opbouw therapeutische werkhervatting. Uit de gegevens van het UWV blijkt dat [geïntimeerde] per 11 maart 2003 een WAO-uitkering ontving op basis van 45-55% arbeidsongeschiktheid; dit percentage is verhoogd tot 80-100% met ingang van 30 oktober 2003 en vanaf 27 april 2004 weer verlaagd tot 65-80% arbeidsongeschiktheid.
In 2004, zo blijkt uit de opsomming van de medische gegevens in het rapport van Beijersbergen van 10 januari 2007 (p. 11), heeft [geïntimeerde] nog onderzoeken gehad in het kader van nek- en schouderklachten door [orthopaedisch chirurg], orthopaedisch chirurg, [neuroloog 2], neuroloog en [neuroloog 3], neuroloog. In augustus 2004 is [geïntimeerde] weer op controle geweest bij [revalidatiearts]; uit diens brief van 19 augustus 2004 volgt dat [geïntimeerde] probeert vijfmaal vier uur per dag te werken. Uit de brief 1 september 2004 van [fysiotherapeut], fysiotherapeut, blijkt dat [geïntimeerde] is verwezen voor nek- en schouderklachten (links). Na een trainingsprogramma zijn de klachten redelijk onder controle, al is er wel regelmatig terugval met nek- en hoofdpijn.