ECLI:NL:GHARN:2011:BR2191

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002561-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken en inbraak met geweld met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte werd beschuldigd van vier woninginbraken, waarvan één met geweld, en een inbraak in een SRV-wagen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, wat hoger is dan de door de rechtbank opgelegde straf van 30 maanden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 35,45 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 mei 2010.

De feiten zijn gepleegd in de periode van 1 tot en met 5 mei 2010, waarbij de verdachte samen met medeverdachten verschillende inbraken heeft gepleegd. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging van de verdachte dat deze verklaringen onbetrouwbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen sluitend alibi had voor de tijdstippen van de inbraken en dat de verklaringen van getuigen en medeverdachten elkaar ondersteunden.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf werd verkregen door middel van braak. Voor de inbraak met geweld is de verdachte veroordeeld voor diefstal, gevolgd van geweld tegen personen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002561-10
Uitspraak d.d.: 18 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 oktober 2010 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 07-440182-07 en 07-653024-10, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 februari 2011 en 4 juli 2011, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
- veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 t/m 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
- afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 07/440182-07;
- toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 07/653024-10;
- toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 35,45 (met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel) en niet- ontvankelijkverklaring voor het overige deel van die vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.B.W.G. Beutener, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 6 ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover aan het oordeel van hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 05 mei 2010 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een televisietoestel en/of een DVD recorder, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 2:
hij op of omstreeks 05 mei 2010 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen flessen drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 3:
hij op of omstreeks 05 mei 2010, althans in de periode van 01 mei 2010 tot en met 05 mei 2010 in de gemeente [gemeente 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een televisietoestel, merk Samsung, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 4:
hij op of omstreeks 02 mei 2010 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een laptop en/of een afstandsbediening, in elk geval enig goed, -respectievelijk- geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [slachtoffer 3] bij de pols, althans bij de arm werd vastgepakt en/of (vervolgens) op of tegen de grond werd geduwd en/of in het gezicht, althans tegen het hoofd werd geslagen en/of gestompt;
feit 5:
hij op of omstreeks 01 mei 2010 te [plaats 3], gemeente [gemeente 4], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een zogenaamde SRV-wagen aan de [straat] heeft weggenomen pakjes shag en/of sigaretten en/of één of meer aanstekers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte ter zake van het onder 1 t/m 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat hij deze feiten heeft gepleegd. De verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] moeten als onbetrouwbaar worden aangemerkt. Bovendien heeft verdachte voor de feiten 4 en 5 sluitende alibi's. Er is onvoldoende overtuigend bewijs, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt omtrent het betrouwbaarheidsverweer als volgt.
Evenals de rechtbank acht het hof de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geloofwaardig. Deze verklaringen versterken elkaar over en weer op belangrijke onderdelen, zoals de rolverdeling bij het plegen van de feiten. Daarbij acht het hof van betekenis dat de medeverdachten in hun verklaringen ook zichzelf hebben belast. De verklaringen van de medeverdachten vinden bovendien steun in ander bewijsmateriaal.
Het standpunt van de verdediging dat de medeverdachten voor verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd vanwege de onderling verstoorde verstandhouding acht het hof niet aannemelijk. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] volgt dat er helemaal geen sprake is geweest van een verstoorde verstandhouding. Bovendien staat vast dat verdachte - ook naar eigen zeggen - op 1, 2 en 5 mei 2010 met zijn medeverdachte(n) is opgetrokken. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van de medeverdachten te twijfelen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 overweegt het hof in het bijzonder.
Verdachte heeft verklaard dat hij van de woninginbraken in [plaats 1] (gepleegd op 5 mei 2010 tussen 20.00 uur en 21.00 uur) en [plaats 4] (gepleegd op 5 mei 2010 omstreeks 18.30 uur) niets weet, terwijl hij bij de woninginbraak in [plaats 2] op 5 mei 2010 wel aanwezig zou zijn geweest maar zich daarbij afzijdig zou hebben gehouden. Nadat verdachte op
5 mei 2010 omstreeks 17.00 uur samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft getankt bij een pompstation in [plaats 5], is hij - naar eigen zeggen - in [plaats 5] afgezet en later die avond weer opgehaald door dezelfde personen, waarna de inbraak in [plaats 2] zou hebben plaatsgevonden.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte geschetste scenario, welk scenario niet wordt ondersteund door feiten en omstandigheden, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof acht de verklaring van verdachte voor wat betreft zijn ontkenning niet geloofwaardig.
Op grond van de aangiftes, de (betrouwbaar geachte) verklaringen van de medeverdachten en verschillende getuigen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4 overweegt het hof in het bijzonder.
Op 2 mei 2010 tussen 16.50 uur en 17.07 uur is aan de [straat] te [plaats 5] door twee mannen een woninginbraak met geweld gepleegd.
Namens verdachte is aangevoerd dat hij voor dit feit een alibi (getuige [getuige 4] heeft. Verdachte stelt dat hij op 2 mei 2010 - nadat hij samen met [medeverdachte 2] een voetbalwedstrijd op tv had gekeken - rond 16.30 uur op zijn fiets naar zijn moeder is gegaan, terwijl de fietsduur tussen zijn woning en die van zijn moeder circa 10 minuten bedraagt.
De getuige [getuige 5] (moeder van verdachte) heeft bij de politie en later bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte op 2 mei 2010 zo tegen 17.00 uur bij haar was.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte voor het tijdstip waarop het feit is gepleegd geen (waterdicht) alibi heeft. De verklaringen van getuige [getuige 5], die niet met zekerheid kan zeggen dat verdachte reeds om 17.00 uur bij haar was, laten zodanig veel ruimte dat zij verdachte geen sluitend alibi verschaffen voor het tijstip waarop het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden. Het hof acht de verklaring van verdachte voor wat betreft zijn ontkenning niet geloofwaardig.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat op grond van de aangifte en de belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], dat verdachte samen met hen dit feit heeft gepleegd, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 5 overweegt het hof in het bijzonder.
Op 1 mei 2010 tussen 17.30 en 17.45 uur is aan de [adres] te [plaats 3] een diefstal met braak gepleegd.
Namens verdachte is aangevoerd dat hij voor dit feit een alibi (getuige [getuige 6] heeft. Verdachte stelt dat hij op 1 mei 2010 vanaf 14.00 uur in de woning van [getuige 7] een voetbalwedstrijd op tv heeft gekeken. Samen hebben zij die middag twee flessen Bacardi genuttigd. Rond 17.00 à 17.30 uur is [medeverdachte 2] aan de deur gekomen, waarna verdachte - naar eigen zeggen - samen met [medeverdachte 2] is weggegaan.
De getuige [getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat verdachte tot ongeveer 17.30 à 17.45 uur bij hem is gebleven, maar dat hij niet meer precies weet hoe laat het was. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 7] verklaard dat hij denkt dat verdachte tot 18.00 à 18.30 uur bij hem is gebleven. Hij kan het tijdstip niet met zekerheid zeggen, maar denkt dat het in de buurt van 18.00 uur was. Getuige [getuige 7] herinnert zich nog dat hij zin had om naar de cafetaria te gaan om eten te halen.
Gelet op
1. de (betrouwbaar geachte) verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat de inbraak - gepleegd samen met verdachte - heeft plaatsgevonden, welke verklaringen steun vinden in de getuigenverklaringen van [getuige 9] en [getuige 8];
2. de verklaring van verdachte dat hij op 1 mei 2010 rond 17.00 à 17.30 uur samen met [medeverdachte 2] de woning heeft verlaten;
3. de eigen mededeling van getuige [getuige 7] dat hij het tijdstip niet precies meer weet én dat de vaststelling dat de door hem genoemde tijdstippen met name door zijn hongergevoel zijn bepaald;
concludeert het hof dat de verklaringen over het vertrek van verdachte uit de woning van [getuige 7] zodanig veel ruimte laten dat zij verdachte geen sluitend alibi verschaffen voor het tijstip waarop het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Het hof acht de verklaring van verdachte voor wat betreft zijn ontkenning niet geloofwaardig.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen en de belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], dat verdachte samen met hen dit feit heeft gepleegd, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren.
Subsidiaire verzoeken
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof subsidiair verzocht om de getuigen [getuige 7] en [getuige 5] ter zitting van het hof te horen.
Het hof overweegt dat de getuigen [getuige 7] en [getuige 5] bij de politie en later - in hoger beroep - bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Gelet op voorgaande overwegingen omtrent de alibi's, mede in aanmerking genomen de waarde die het hof hecht aan de verklaringen van de medeverdachten, acht het hof het horen van de getuigen onder ede niet noodzakelijk.
Verder heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht tot het houden van een (f)oslo-confrontatie met de getuige [getuige 8].
Naar aanleiding van de zitting van 4 februari 2011 heeft het hof reeds het verzoek tot het houden van een fotoconfrontatie met getuige [getuige 8] afgewezen, omdat uit het procesdossier blijkt dat deze getuige de dader(s) niet, dan wel niet op een zodanige korte afstand, in het gezicht heeft gezien dat een fotoconfrontatie met deze getuige zinvol is te achten. Ter terechtzitting van 4 juli 2011 zijn door de verdediging geen (nieuwe) argumenten aangevoerd die noodzaken tot een ander oordeel.
Het hof wijst de voorwaardelijke verzoeken van de raadsvrouw - gedaan ter zitting van het hof en getoetst aan het noodzaakcriterium - derhalve af.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op 05 mei 2010 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een televisietoestel en een DVD recorder, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
feit 2:
hij op 05 mei 2010 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen flessen drank, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
feit 3:
hij op 05 mei 2010, in de gemeente [gemeente 3] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een televisietoestel, merk Samsung, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
feit 4:
hij op 02 mei 2010 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een afstandsbediening, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat die [slachtoffer 3] bij de pols werd vastgepakt en vervolgens tegen de grond werd geduwd en in het gezicht werd geslagen;
feit 5:
hij op 01 mei 2010 te [plaats 3], gemeente [gemeente 4], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een zogenaamde SRV-wagen aan de [straat] heeft weggenomen pakjes shag en sigaretten en aanstekers, toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 2, 3 en 5 bewezen verklaarde levert op, telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van vijf dagen samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een viertal woninginbraken, waaronder één inbraak met geweld, en een inbraak in een SRV-wagen. Verdachte heeft telkens uit eigen financieel gewin goederen weggenomen. De slachtoffers van dergelijk delicten ondervinden hiervan - afgezien van de financiële schade - doorgaans nog lang nadelige gevolgen, aangezien zij zich in een voor hen vertrouwde omgeving minder veilig zullen voelen. Verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen kennelijk keer op keer geen rekenschap gegeven.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2011 (omvattende 26 pagina's) - vele malen eerder is veroordeeld voor (woning)inbraken, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Bovendien zijn de bewezen verklaarde feiten gepleegd tijdens een proeftijd verbonden aan een eerdere veroordeling. Desondanks heeft een en ander verdachte er niet van kunnen weerhouden de hiervoor bewezen verklaarde feiten te begaan.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof de oriëntatiepunten voor dergelijke feiten als uitgangspunt genomen, waarbij - gelijk in dit geval - recidive en medeplegen leiden tot een verhoging van de strafmaat, zoals beschreven in genoemde oriëntatiepunten.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden in dit geval een passende en noodzakelijke bestraffing is. Dit is hoger dan de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf (30 maanden). Gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten, alsook het strafrechtelijk verleden van verdachte, doet een gevangenisstraf van 36 maanden recht aan de ernst van de feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 47,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 35,45. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd wegens materiële schade als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte. Deze schade wordt door de benadeelde partij gemotiveerd gewaardeerd op EUR 47,45.
Door de verdediging is de vordering inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 35,45. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de (meest) in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2007, parketnummer 07-440182-07, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Zwolle-Lelystad van 10 februari 2010, parketnummer 07-653024-10, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 23 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 6 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 35,45 (vijfendertig euro en vijfenveertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 35,45 (vijfendertig euro en vijfenveertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zwolle van 28 juni 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2007, parketnummer 07-440182-07, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zwolle-Lelystad van 10 februari 2010, parketnummer 07-653024-10, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. H.J. de Ruijter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 18 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.