ECLI:NL:GHARN:2011:BR1210

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002445-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank met aanpassing van de opgelegde straf en maatregel in een zaak van meerdere overvallen en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 oktober 2010. De verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan acht overvallen, één poging daartoe en één diefstal in vereniging, kreeg een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd, naast TBS met dwangverpleging. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf en maatregel. Het hof oordeelde dat de verdachte tijdens het begaan van de feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat leidde tot de beslissing om hem ter beschikking te stellen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak voor behandeling een lagere straf rechtvaardigden. De verdachte had zich in een periode van zes maanden schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, waarbij geweld werd gebruikt en de veiligheid van anderen in het geding was. Het hof nam de conclusies van deskundigen over die de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte bevestigden. De beslissing van het hof was in overeenstemming met de wettelijke voorschriften, en de verdachte werd niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor wat betreft de vrijspraak van een van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwardenector strafrecht
Parketnummer: 24-002445-10
Uitspraak d.d.: 11 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg voor wat betreft de bewezenverkaring en kwalificatie en de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 5 ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf en maatregel en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, steeds samen met één of meer mededaders, in een tijdsbestek van ongeveer zes maanden schuldig gemaakt aan acht overvallen, één poging daartoe en één diefstal in vereniging. Verdachte en/of zijn mededader(s) hebben niet geschuwd bij deze delicten grof geweld te gebruiken. Bij één van de overvallen, te weten die op 25 januari 2010 te [plaats], is zelfs zwaar lichamelijk en onherstelbaar letsel aan het slachtoffer toegebracht. Daarnaast hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meerdere keren gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Verdachte heeft door aldus te handelen, gevoelens van angst en onveiligheid bij alle bij de overvallen aanwezige personen veroorzaakt en de lichamelijke integriteit van deze personen aangetast. Hij heeft enkel gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Feiten als de onderhavige schokken de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2011 is verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld.
Het hof houdt rekening met de drie ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding staan vermeld en zoals valt af te leiden uit het dossier (zaak 9 en 14) en die door verdachte zijn bekend. Deze feiten houden - kort gezegd - in wapenbezit, bedreiging en mishandeling. Daarmee zijn ook deze feiten afgedaan.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken en de rapportages over de persoon van verdachte.
Het hof heeft kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapporten van de deskundigen [deskundige 1], psychiater, d.d. 29 juni 2010 en drs. [deskundige 2], gezondheidszorgpsycholoog, d.d. 24 juni 2010, hun aanvullende rapportages van 20 augustus 2010, respectievelijk 19 augustus 2010, en van hetgeen zij als deskundigen ter terechtzitting van het hof omtrent de persoon van verdachte verklaard hebben.
Uit de rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, welke ook aanwezig was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. [deskundige 1] voornoemd concludeert in zijn rapport van 29 juni 2010 dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. [deskundige 2] concludeert in zijn rapport van 24 juni 2010 dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, in de zin dat bij verdachte antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken aanwezig zijn bij een kwetsbare persoonlijkheidsorganisatie. Beide deskundigen concluderen dat verdachte ten gevolge van de bij hem vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was.
Tevens blijkt uit de rapporten, evenals uit hetgeen ter terechtzitting van het hof door de deskundigen is verklaard, dat beide deskundigen concluderen dat een intensieve intramurale behandeling van verdachte ter voorkoming van recidive wenselijk en noodzakelijk is. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven in te stemmen met een behandeling en hiervoor gemotiveerd te zijn.
Het hof neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne.
Op basis van deze gedragskundige informatie stelt het hof vast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, op grond waarvan het hof verdachte de bewezenverklaarde feiten enigszins verminderd toerekent. Gelet op de ressortelijke oriëntatiepunten bij dergelijke feiten en de ernst en het grote aantal van de feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijk langere duur dan is opgelegd door de rechtbank gerechtvaardigd zijn. Het hof is echter van oordeel dat in het geval van verdachte een dergelijke straf niet passend is, nu er noodzaak bestaat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk aan te vangen. Aan de andere kant staat het grote aantal ernstige feiten eraan in de weg een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf al te ver te matigen.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier dan wel vijf jaren, waarvan één dag voorwaardelijk, geïnspireerd op de uitspraak van 10 februari 2010 van de rechtbank 's-Hertogenbosch (LJN BH2459), zodat verdachte behandeld kan worden in het kader van een TBS met voorwaarden in plaats van een TBS met dwangverpleging zoals is opgelegd door de rechtbank. Het hof ziet echter in de ernst en het aantal van de feiten aanleiding om toch een gevangenisstraf van langere duur, te weten voor de duur van zes jaren, op te leggen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat - gelet op voornoemde rapporten - bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond en dat hij ter beschikking moet worden gesteld, omdat de bewezen en strafbaar verklaarde delicten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Daarnaast gaat het om misdrijven die alle op één na gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Tenslotte is het hof - evenals de rechtbank - van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen verpleging van verdachte van overheidswege eist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 5 aan hem ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. P. Greve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van K.J. Reinke, griffier,
en op 11 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.