TBS [nummer]
Beslissing d.d. 4 juli 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijsplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 maart 2011, houdende het bevel dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing, waarvan beroep;
- de akte van hoger beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 22 maart 2011.
- de aanvullende informatie van [instelling], van 14 april 2011, met als bijlage het psychologisch onderzoek d.d. 9 april 2010;
- de brief van [instelling] van 14 juni 2011.
Het hof heeft ter zitting van 20 juni 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsman mr E.R. Schenkhuizen, advocaat te Den Haag , en de advocaat-generaal, mr G.J. de Haas.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Geconcludeerd is de beslissing van de rechtbank te bevestigen. Uit de informatie van de reclassering blijkt dat de terbeschikkinggestelde een van de voorwaarden verbonden aan de terbeschikkingstelling heeft overtreden. Kennelijk was de behandeling bij [instelling] niet afdoende. Het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de hervatting van de verpleging van overheidswege. Door aanscherping van de voorwaarden wordt de veiligheid van de samenleving onvoldoende gewaarborgd.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Primair is de niet-ontvankelijkheid bepleit van het openbaar ministerie wegens schending van artikel 509j Sv. Subsidiair is verzocht de vordering tot verpleging van overheidswege af te wijzen, zij het zo nodig met aanscherping van de voorwaarden, een en ander op gronden als vermeld in de ter zitting van 20 juni 2011 aan het hof overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. De terbeschikkinggestelde heeft zich bereid verklaard de (aangescherpte) voorwaarden na te leven.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de raadsman is betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake zou zijn van overschrijding van de wettelijke termijn, waarbinnen het onderzoek ter zitting na het bevel tot voorlopige verpleging had moeten plaatsvinden.
Het hof volgt dit standpunt niet en overweegt daartoe als volgt. Artikel 509j, vierde en vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat onmiddellijk na indiening van de vordering tot (hervatting) verpleging een dag voor het onderzoek van de zaak wordt bepaald. Indien er een bevel van de rechter-commissaris ligt, dat strekt tot voorlopige verpleging, moet de vordering zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een maand ter zitting worden behandeld.
In de onderhavige zaak is de vordering ingekomen op 24 december 2010. Diezelfde dag heeft de rechter-commissaris een bevel tot voorlopige verpleging gegeven. Dit impliceert dat de zitting had moeten plaatsvinden voor 24 januari 2011. De behandeling bij de rechtbank heeft – om voor het hof onbekende redenen - echter niet eerder dan op 8 maart 2011 plaatsgevonden. Het hof constateert dat er derhalve sprake is van een termijnoverschrijding. De wet verbindt hieraan geen sanctie. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een zodanig ernstige overschrijding dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden.
Beoordeling van de vordering
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.
Vast staat dat de terbeschikkinggestelde de aan de maatregel verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd. Daar komt bij dat de behandeling bij [instelling] kennelijk geen, althans onvoldoende, effect heeft gesorteerd. Gelet hierop kan niet worden volstaan met de door de raadsman verzochte voortzetting van de behandeling met aanscherping van de voorwaarden, nu daarmee de veiligheid van de samenleving onvoldoende wordt gewaarborgd.
Bevestigt de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 maart 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam].
Aldus gedaan door
mr T.M.L. Wolters als voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr R. Prakke-Nieuwenhuizen als raadsheren,
en dr. M.G.E. Tervoort en drs. T. van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen als griffier,
en op 4 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.