ECLI:NL:GHARN:2011:BR0745

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1100179
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag rioolrecht en vaststelling waarde onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin een aanslag in het rioolrecht voor het jaar 2009 is opgelegd. De aanslag bedraagt € 85 en is opgelegd aan de oudste in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) ingeschreven bewoner van de woning aan a-straat 1 te Z. De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 516.000 per waardepeildatum 1 januari 2008. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is door de Ambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Belanghebbende stelt dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij niet als hoofdbewoner kan worden aangemerkt. De Ambtenaar stelt echter dat de aanslag wordt opgelegd aan de gebruiker van het object, en dat de oudste ingeschreven bewoner de aanslag ontvangt. Het Hof oordeelt dat de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, omdat hij samen met zijn echtgenote als bewoners in de GBA is ingeschreven en hij de oudste is van beiden.

Daarnaast betwist belanghebbende de vastgestelde waarde van de woning. Hij stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de woning in december 2008 is verkocht voor € 555.000, wat niet de waarde in het economische verkeer zou vertegenwoordigen. Het Hof oordeelt dat de Ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat belanghebbende niet voldoende feiten heeft aangedragen om zijn stelling te onderbouwen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00179
uitspraakdatum: 28 juni 2011
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 april 2010, nummer SBR 09/2659, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in het rioolrecht opgelegd naar een bedrag van € 85. Tegelijkertijd met het opleggen van de aanslag heeft de Ambtenaar een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) bekend gemaakt en de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z per waardepeildatum 1 januari 2008, voor het kalenderjaar 2009, vastgesteld op € 516.000.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2009 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Utrecht (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 april 2010 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Het Gerechtshof Amsterdam heeft het beroepschrift, met toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Arnhem (hierna: het Hof).
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende en zijn echtgenote, zijn bewoners van de woning a-straat 1 (hierna: de woning) te Z. Zij zijn vanaf 8 januari 2009 op dit adres als (enige) bewoners ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: GBA). In het onderhavige kalenderjaar heeft ook een derde de woning met tussenpozen bewoond. Belanghebbende en zijn echtgenote waren reeds bewoners van de woning toen deze derde voor het eerst als mede-bewoner van de woning kon worden aangemerkt.
2.2 De Ambtenaar heeft de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2008 vastgesteld op € 516.000. De woning is in december 2008 verkocht voor € 555.000.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de aanslag rioolrecht terecht aan belanghebbende is opgelegd en of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld door de Ambtenaar.
3.2 Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Ambtenaar en de Rechtbank. Hij concludeert primair tot vernietiging van de aanslag, en subsidiair tot vermindering van de aanslag als gevolg van een vermindering van waarde van de woning tot (niet meer dan) € 450.000.
3.3 De Ambtenaar beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, aangezien hij niet als hoofdbewoner of huurder van de woning kan worden aangemerkt. De Ambtenaar heeft daartegenover gesteld dat een aanslag rioolrecht wordt opgelegd aan de gebruiker van een object. Tevens heeft hij onweersproken gesteld dat op grond van beleid als gebruiker wordt aangemerkt degene die in de GBA is geregistreerd als bewoner van een object, en dat de aanslag wordt opgelegd aan de langst ingeschreven bewoner en, wanneer twee bewoners tegelijkertijd zijn ingeschreven, aan de oudste bewoner. Aangezien het Hof niet is gebleken dat voornoemd beleid niet als uitgangspunt zou kunnen worden genomen, concludeert het Hof dat – gelet op het feit dat belanghebbende tezamen, en vanaf dezelfde dag, met zijn echtgenote in de GBA is ingeschreven op a-straat 1 te Z en belanghebbende bovendien de oudste is van beiden – de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. De stelling van belanghebbende dat er in het onderhavige kalenderjaar met enige regelmaat een derde bewoner was, kan, gelet op de beleidsuitgangspunten, niet tot een ander oordeel leiden, nu deze bewoner niet eerder dan belanghebbende op het onderhavige adres woonachtig was.
4.2 Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de waarde van de woning te hoog te vastgesteld. Op de Ambtenaar rust – bij betwisting – de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2008 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum.
4.3 De Ambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde gewezen op de verkoopprijs van de woning van € 550.000, die in december 2008 is gerealiseerd. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat de vastgestelde waarde van € 516.000 op 1 januari 2008 daarom niet te hoog is.
4.4 Belanghebbende heeft daartegen aangevoerd dat de woning in december 2008 is verkocht door een directeur-grootaandeelhouder aan diens BV en dat de overeengekomen koopsom daarom niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt. De koopsom kan dan, aldus belanghebbende, niet als uitgangspunt dienen ter bepaling van de waarde in het economische verkeer op de peildatum.
4.5 In een geval waarin een woning kort na de peildatum is verkocht, moet in de regel ervan worden uitgegaan dat de waarde in het economische verkeer, namelijk de prijs welke de meestbiedende gegadigde voor de woning zou willen betalen, overeenkomt met de koopsom, tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft (Vgl. Hoge Raad 29 maart 2000, LJN: AA8610, BB 2001, 58).
4.6 Belanghebbende heeft gesteld dat de woning voorafgaand aan de verkoop twee jaren te koop heeft gestaan voor € 495.000 en dat de woning hem voor € 450.000 te koop is aangeboden. Hij heeft deze stellingen echter niet met feitelijke en controleerbare gegevens onderbouwd. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, tegenover de betwisting door de Ambtenaar, geen feiten of omstandigheden aannemelijk op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de voor de woning betaalde prijs niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 juni 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.