Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000304-08 (strafzaak)
Uitspraak d.d.: 5 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 januari 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 juli 2008, 11 maart 2011 en 21 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. O. Bolluyt, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2005 tot en met 28 september 2007 in de gemeente [gemeente 1] en/of de gemeente [gemeente 2] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 29 september 2007 te [plaats], gemeente [gemeente 2] en/of de gemeente [gemeente 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1 dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij in de periode van 01 juli 2005 tot en met 28 september 2007 in de gemeente [gemeente 1] meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
feit 2:
hij op 29 september 2007 te [plaats], gemeente [gemeente 2] en de gemeente [gemeente 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 32 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de periode van 1 juli 2005 tot en met 28 september 2007 meermalen opzettelijk cocaïne verkocht en afgeleverd aan drugsgebruikers. Verdachte heeft die feiten kennelijk gepleegd ten behoeve van eigen financieel gewin. Voorts heeft verdachte op 29 september 2007 opzettelijk ongeveer 32 gram cocaïne aanwezig gehad.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet. De strafwaardigheid hiervan is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van cocaïne voor de volksgezondheid vormt en in de met het gebruik van cocaïne gepaard gaande criminaliteit.
De landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting "Artikel 2 onder B Opiumwet dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat" gaan uit van 12 maanden gevangenisstraf over een dealperiode van 6 tot 12 maanden bij een alleen opererende dader.
De bewezen verklaarde periode is ruim 2 jaren.
Daarnaast stelt het hof vast dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2011 niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, en mede aansluiting zoekende bij voormelde oriëntatiepunten, is het hof van oordeel, dat de oplegging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Gelet echter op de gewijzigde regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling die in werking is getreden na het vonnis in eerste aanleg zal het hof - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf matigen tot 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze matiging betekent dat verdachte effectief detentie opgelegd krijgt van gelijke duur als door de rechtbank in haar uitspraak is beoogd.
Het voorwaardelijke deel van de straf dient mede als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door mr. Bosma, voorzitter, mr. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg,
senior raadsheer, en mr. Hielkema, raadsheer, in tegenwoordigheid van Boersma, griffier,
en op 5 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.