ECLI:NL:GHARN:2011:BR0587

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002483-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid van inleidende dagvaarding en bewezenverklaring van poging tot overval en bedrijfsinbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is beschuldigd van poging tot afpersing en diefstal met braak. Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaarding gedeeltelijk nietig is, omdat de feitelijke uitwerking in de tenlastelegging niet overeenkomt met de wettelijke delictsomschrijving. De verdachte en zijn mededaders hebben op doordachte wijze een overval op een supermarkt voorbereid, maar deze poging is niet voltooid door de adequate reactie van de eigenaar. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 240 uren. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals blijkt uit psychologisch en reclasseringsrapport.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzitingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002483-08
Uitspraak d.d.: 4 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 september 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 januari 2010 en 20 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, (partiële) nietigverklaring van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het gaat om het tweede deel van het onder 1 ten laste gelegde ("Geld, geld, geld, kom op met de portemonnee"), bewezenverklaring van het onder 1 (poging tot afpersing) en 2 ten laste gelegde en veroordeling ter zake hiervan tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het naleven van een meldingsgebod of het ondergaan van een behandeling bij het AFPN of een soortgelijke instelling en een werkstraf van 200 uren. De vordering strekt voorts tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van
€ 1.200,- en benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 433,-, beide met hoofdelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.H.H. Nauta, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 30 november 2007 te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (gekleed in het zwart en/of met een bivakmuts op) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend (met een snelle pas) (met een mes in de handen) naar die [benadeelde 1] is toegelopen en/of voor die [benadeelde 1] is gaan staan en/of (vervolgens) een mes naar en/of in de richting van die [benadeelde 1] heeft gehouden en/of (vervolgens) dreigend tegen die [benadeelde 1] heeft/hebben geroepen "Geld, geld, geld, kom op met de portemonnee", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 30 november 2007 te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of verdachtes mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (gekleed in het zwart en/of met een bivakmuts op) gewelddadig en/of dreigend (met een snelle pas) (met een mes in de handen) naar die [benadeelde 1] is toegelopen en/of voor die [benadeelde 1] is/zijn gaan staan en/of (vervolgens) een mes naar en/of in de richting van die [benadeelde 1] heeft/hebben gehouden en/of (vervolgens) dreigend tegen die [benadeelde 1] heeft/hebben geroepen "Geld, geld, geld, kom op met de portemonnee", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij in de periode van 27 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen 50,- euro en/of een kluis (met daarin (blanco) APK-keuringspapieren en/of RDW-documenten) en/of diverse afstandsbedieningen (van autoradio's), in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of garagebedrijf "[benadeelde 2]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte onder 1 wordt gemaakt is in twee delictsomschrijvingen ten laste gelegd, die - kort gezegd - kunnen worden gekwalificeerd als poging tot afpersing en/of poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld, beide in deelnemingsvorm. Gelet op het "en/of"-tussenvoegsel is het aan het hof om bij een bewezenverklaring deze ten aanzien van beide varianten te doen gelden dan wel ten aanzien van één van beide. Het hof stelt evenwel vast dat er sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het tweede deel van het onder 1 ten laste gelegde, nu de feitelijke uitwerking ("Geld, geld, geld, kom op met de portemonnee") van de aldaar ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal niet is toegesneden op artikel 312 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht, maar een herhaling is van de feitelijke uitwerking van de in het eerste deel ten laste gelegde afpersing, zoals bedoeld in artikel 317 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal derhalve het tweede deel van het onder 1 ten laste gelegde nietig verklaren.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op 30 november 2007 te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, toebehorende aan [benadeelde 1], opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededaders, (gekleed in het zwart en met een bivakmuts op) opzettelijk dreigend met een snelle pas met een mes in de handen naar die [benadeelde 1] is toegelopen en voor die [benadeelde 1] is gaan staan en (vervolgens) een mes in de richting van die [benadeelde 1] heeft gehouden en (vervolgens) dreigend tegen die [benadeelde 1] heeft geroepen "Geld, geld, geld, kom op met de portemonnee", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij in de periode van 27 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen 50,- euro en een kluis met daarin blanco APK-keuringspapieren en RDW-documenten en diverse afstandsbedieningen van autoradio's, toebehorende aan [slachtoffer] en/of garagebedrijf "[benadeelde 2]", waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met een tweetal anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot een overval op een supermarkt. Dat dit (ernstige) strafbare feit niet kon worden voltooid is louter gelegen in de adequate reactie van de eigenaar.
Het hof rekent het verdachte met name aan dat deze poging tot een overval op een doordachte en welhaast professionele wijze is voorbereid. Verdachte heeft aan zijn mededaders voorgesteld deze supermarkt te overvallen. De winkel werd als doelwit gekozen vanwege de afgelegen ligging in een klein dorp en het feit dat er weinig personeel en klanten aanwezig waren. Verdachte en zijn mededaders hebben enkele weken tevoren de supermarkt en de directe omgeving verkend. Hierbij is onder meer vastgesteld dat de supermarkt niet was voorzien van beveiligingscamera's. Zij hebben vervolgens messen en bivakmutsen aangeschaft en een tijdstip gekozen dat de minste risico's meebracht. Verdachte is enkele weken na deze verkenning, samen met een van zijn medeverdachten, een tweede maal nabij de supermarkt geweest met de bedoeling het voornemen tot de overval uit te voeren. Hij durfde dat echter op dat moment om hem en zijn medeverdachte moverende redenen niet aan. Bij een derde bezoek is verdachte echter wel tot daden overgegaan. Verdachte heeft derhalve alle tijd gehad om over het grensoverschrijdend karakter van zijn plannen na te denken en daarop terug te komen.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met braak in een garagebedrijf. Toen de eerste inbraak niet het gewenste resultaat bleek te hebben opgeleverd - de ontvreemde kluis bevatte slechts voor verdachte en zijn mededaders waardeloze bescheiden - zijn zij diezelfde nacht teruggekeerd naar het bedrijf voor een tweede inbraak.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak in hoger beroep niet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld met een einduitspraak is afgerond, maar binnen ongeveer 2 jaren en 8 maanden. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van 8 maanden.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 11 april 2011 in aanmerking genomen. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan rechtvaardigen zonder meer oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd. Het hof heeft echter rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die zijn gebleken uit een door prof. dr. [deskundige] opgemaakt psychologisch rapport van 3 juni 2010 en een reclasseringsrapport van 26 augustus 2010. Daaruit blijkt dat verdachte iemand is met een onrijpe, niet uitgekristalliseerde persoonlijkheidsstructuur, die stevigheid, eigenwaarde en eigenheid mist, waardoor hij gemakkelijk beïnvloed kan worden en assertiviteit mist. Hij onderkent wel dat hij met problemen kampt, maar hij kan deze niet onder woorden brengen. Hij wil voor deze problematiek wel hulp en behandeling. Gelet daarop zal het hof overgaan tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en - in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal - een werkstraf van maximale duur.
Aan de gebruikelijk bij een voorwaardelijke straf behorende proeftijd van twee jaren zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat verdachte niet opnieuw zal overgaan tot het plegen van strafbare feiten, de bijzondere voorwaarde verbinden dat hij zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als deze inhouden het ondergaan van een ambulante behandeling bij het AFPN.
Naar het oordeel van het hof is ook de geconstateerde verdragsschending met deze strafoplegging voldoende gecompenseerd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 433,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 220,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 310, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Lelystad en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij het AFPN.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde 1], terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde 2], terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 433,82 (vierhonderddrieëndertig euro en tweeëntachtig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 433,82 (vierhonderddrieëndertig euro en tweeëntachtig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. A. Dijkstra en mr. J.J. Beswerda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 4 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.