ECLI:NL:GHARN:2011:BR0294

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.010/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1]. De moeder van [kind 1] was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de uithuisplaatsing te vernietigen. De kinderrechter had op 26 oktober 2010 de minderjarige onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ) en machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder verzocht in hoger beroep om de beschikking te vernietigen en een zorgregeling te bepalen, maar het hof oordeelde dat zij niet ontvankelijk was in haar verzoeken. Het hof overwoog dat de moeder niet kon aantonen dat de uithuisplaatsing in strijd met de wet was en dat de kinderrechter in eerste aanleg voldoende gemotiveerd had geoordeeld over de noodzaak van de uithuisplaatsing. Het hof benadrukte dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de opvoedingssituatie van [kind 1] problematisch was, mede door de persoonlijke problematiek van de ouders. De moeder had onvoldoende erkenning van de problematiek en de ouders waren niet op één lijn in de opvoeding. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en wees de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 juni 2011
Zaaknummer: 200.081.010
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Oparyk, kantoorhoudende te Leerdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming regio Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
hierna te noemen: de raad;
Belanghebbenden:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.M. Wolff, kantoorhoudende te Zwolle,
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 26 oktober 2010 is de minderjarige [kind 1], geboren [in 1991] (verder te noemen: [kind 1]), onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 26 oktober 2010 tot
26 oktober 2011.Voorts is daarbij machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 januari 2011, heeft de moeder verzocht die beschikking van 26 oktober 2010 (hierna: de bestreden beschikking) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. primair:
de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [kind 1];
subsidiair:
tussen de moeder en [kind 1] een zorgregeling te bepalen, waarbij de moeder [kind 1] bij zich kan hebben elke week van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur, op Moederdag, op de verjaardag van [kind 1] in oneven jaren, en de helft van de vrije dagen en vakantiedagen.
2. voor recht te verklaren dat de uithuisplaatsing c.q. het handelen van AMK/BJZ op 21 juni 2010 met betrekking tot [kind 1] in strijd met de wet is;
3. de raad te veroordelen in de kosten van beide instanties, één en ander voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 februari 2011, heeft de raad het verzoek van de moeder bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van mr. Oparyk van 12 april 2011. De brief met bijlagen van mr. Oparyk van 18 mei 2011 heeft het hof geweigerd, met uitzondering van productie 33, nu deze zonder geldige reden niet binnen de in het geldende procesreglement voorgeschreven termijn is ingediend.
Ter zitting van 23 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mw. Hakopian, tolk in de Russische taal;
- dhr. Rijkse namens de raad; en
- mw. Galema en mw. Bakker namens BJZ.
De beoordeling
Inleiding
1. Ter beoordeling staan de bij de bestreden beschikking door de kinderrechter opgelegde maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1], thans vijf jaar oud.
2. Op grond van artikel 1:254 lid 1 BW kan een ondertoezichtstelling worden uitgesproken indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3. Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan een machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht worden verleend indien zulks noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de lichamelijke of geestelijke gesteldheid van de minderjarige.
4. Bij de beoordeling van maatregelen als de onderhavige staat het belang van de minderjarige voorop. Dit uitgangspunt is onder meer tot uitdrukking gebracht in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Feiten en achtergronden
5. De ouders van [kind 1] zijn op 2 maart 2002 in Oekraïne met elkaar getrouwd en zijn daarna in Nederland gaan wonen.
6. Na een zorgmelding van het Advies en meldpunt Kindermishandeling (AMK) te Zwolle op 23 juni 2010, is de raad op 12 juli 2010 een onderzoek gestart naar de opvoedingssituatie van [kind 1]. [kind 1] is daarvoor meerdere keren ergens alleen aangetroffen, zo ook op 18 juni 2010. Op 21 juni 2010, na gesprekken met diverse betrokkenen, is [kind 1] door medewerkers van het AMK ondergebracht bij zijn oom en tante, de familie [naam oom en tante] in [woonplaats], zonder voorafgaande machtiging van de kinderrechter.
7. Er zijn eerder, in juni 2007 en april 2008, meldingen gedaan bij het AMK. In juni 2007 is [kind 1] - op dat moment nog geen twee jaar oud - om 21.00 uur 's avonds alleen in een parkje aangetroffen. Toen hij werd thuisgebracht werd vader slapend aangetroffen omgeven door een alcohollucht met openstaande tuindeuren. In april 2008 heeft de vader onder invloed van alcohol een auto-ongeluk gehad, waarbij [kind 1] en de moeder betrokken waren. [kind 1] is destijds ter observatie in het ziekenhuis opgenomen.
8. De raad heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapport gedateerd
12 oktober 2010 en heeft op basis daarvan op 15 oktober 2010 het inleidend verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1], dat bij de bestreden beschikking is toegewezen.
Het standpunt van de moeder
9. De moeder voert onder meer aan dat de kinderrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen zij ten aanzien van de feiten, meer in bijzonder haar betwisting van het raadsrapport, naar voren heeft gebracht. Zij heeft in dat verband onder meer gesteld dat de geraadpleegde schooldirectrice bevriend is met de (familie van de) vader. Volgens de moeder wordt naar haar niet geluisterd en is sprake van een tunnelvisie. De moeder acht de bestreden beschikking voorts onvoldoende gemotiveerd omdat de kinderrechter niet heeft aangegeven waaruit de bedreiging voor [kind 1] bestaat en ook niet heeft aangegeven welke andere maatregelen in een vrijwillig kader ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of naar is te voorzien zullen falen en waarom. De moeder stelt dat zij goed voor [kind 1] kan zorgen en als het nodig is wordt zij gesteund door hulpverlening vanuit Kwintes.
Het standpunt van de raad
10. Blijkens het verweerschrift blijft de raad bij zijn conclusies als verwoord in het hiervoor aangehaalde rapport van 12 oktober 2010. De raad deelt, kort gezegd, niet het standpunt van de moeder en in bijzonder niet dat met hulp van Kwintes
er geen noodzaak is voor de onderhavige maatregelen. Deze hulp biedt volgens de raad onvoldoende waarborg voor een veilige opvoeding van [kind 1] door de moeder.
De overwegingen van het hof
11. De moeder kan niet worden ontvangen in haar verzoek om voor recht te verklaren dat de feitelijke 'uithuisplaatsing' van [kind 1] door medewerkers van het AMK/BJZ op 21 juni 2010 in strijd met de wet is, reeds omdat zij een dergelijk (zelfstandig) verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan doen, gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv. Daarnaast is het AMK geen partij in dit geding. Tenslotte kan een dergelijk verzoek niet bij verzoekschrift worden ingeleid nu dat kennelijk is gegrond op de stelling dat jegens de moeder een onrechtmatige daad is verricht als bedoeld in artikel 6:162 BW; daartoe is een dagvaardingsprocedure de aangewezen rechtsingang.
12. De moeder is eveneens niet ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1]. In het kader van de echtscheidingsprocedure is [kind 1] namelijk, bij beschikking van de rechtbank van 18 november 2010, voor de duur van dat geding (voorlopig) aan de man toevertrouwd. Ter zitting van het hof op 23 mei 2011 is in dit verband gebleken dat de rechtbank nog geen beslissing in de hoofdzaak op het punt van het hoofdverblijf van [kind 1] heeft gegeven en haar voorlopige beslissing om [kind 1] aan de man toe te vertrouwen niet heeft gewijzigd. Dit betekent dat [kind 1] bij een eventuele vernietiging van de bestreden beschikking op het punt van de machtiging tot uithuisplaatsing niet naar de moeder zal terugkeren, zodat de moeder in deze procedure geen rechtens relevant belang heeft bij een beoordeling van haar verzoek voor zover dat ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1]. Dat de moeder, zoals zij verklaard heeft, bij toewijzing van haar verzoek in appel vervolgens in de echtscheidingsprocedure wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] zal vragen maakt dit niet anders, omdat het belang van de moeder naar de thans bestaande situatie beoordeeld dient te worden.
13. Anders dan de moeder ziet het hof voorts geen aanleiding te twijfelen aan de (objectiviteit van de) onderzoeksbevindingen van de raad als neergelegd in het rapport van 12 oktober 2010 of de zorgvuldigheid van het daaraan ten grondslag gelegen hebbende onderzoek. Blijkens het rapport van de raad is het onderzoek, naast de gesprekken met de ouders, gebaseerd op raadpleging van diverse bij het gezin betrokken instanties en personen, waaronder de school van [kind 1], de huisarts, de oom en tante van [kind 1], het consultatiebureau, BJZ en Tactus verslavingszorg. Enige subjectieve inkleuring door de informanten is wellicht onvermijdelijk maar het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de raad tot een onjuiste weging van de verkregen informatie is gekomen of dat zelfs sprake zou zijn geweest van 'samenspanning' tegen de moeder, zoals de moeder heeft betoogd. De conclusies van de raad vinden steun in de verschillende ernstige incidenten die zich hebben voorgedaan, zoals het feit dat de nog zeer jonge [kind 1] meermaals alleen en zonder toezicht is aangetroffen met alle risico's van dien.
14. De opvoedingssituatie van [kind 1] is, naar het hof uit de stukken opmaakt, complex en problematisch. Naast de culturele verschillen tussen de vader en de moeder, is sprake van financiële problemen en relatieproblemen tussen de vader en de moeder. De moeder toont daarbij weinig emotionele betrokkenheid bij [kind 1]. De vader kampt met een autistische stoornis, depressieve klachten en alcoholverslaving. De ouders van [kind 1] zijn momenteel verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
15. Uit de stukken blijkt dat bij [kind 1] in wisselende mate (mede afhankelijk van zijn omgeving) sprake is van gedragsproblemen en een ontwikkelingsachterstand. Vooral in zijn eerste levensjaren was [kind 1] een bleek, wat ouwelijk jongetje. [kind 1] valt op in zijn gedrag omdat hij weinig initiatiefrijk en stil is en niet gemakkelijk contact maakt met andere kinderen of volwassenen. Op school laat [kind 1] soms agressief gedrag zien dat ook in andere situaties wordt herkend door vader en oom en tante. Aan zijn gedrag is te zien dat [kind 1] vaak alleen is. [kind 1] wil niet vroeger dan strikt noodzakelijk naar school, omdat hij niet met andere kinderen op het schoolplein wil spelen. [kind 1] was in de schoolsituatie vaak moe. Daarnaast is [kind 1] volgens de vader vaak bang voor moeder. [kind 1] heeft al jaren last van eczeem en heeft af en toe last van zijn in Oekraïne verzilverde tanden. [kind 1] lijkt het vertrouwen in volwassenen te zijn kwijtgeraakt.
16. De ontwikkelingsbedreiging van [kind 1] bestaat dan ook voornamelijk hierin dat de ouders door hun persoonlijke problematiek, gebrekkige pedagogische vaardigheden en onderlinge strijd, onvoldoende oog hebben voor de (emotionele) veiligheid en verzorging van [kind 1] en onvoldoende tegemoet komen aan zijn opvoedingsbehoeften. Met name acht het hof gezien de stukken aannemelijk dat sprake is van emotionele verwaarlozing van [kind 1]. De zorgen daaromtrent worden versterkt doordat de moeder de problematiek niet erkent en herkent. Reeds om die reden is het hof van oordeel dat hulpverlening in een vrijwillig kader geen toereikende oplossing is.
17. Daarbij komt dat de ouders veelal niet op één lijn zitten. Ouders hebben ook in de opvoeding geen duidelijke lijn en zijn vooral bezig met het verdedigen van de eigen belangen en met de echtscheidingsprocedure, zodat is te voorzien dat hulpverlening in het vrijwillig kader ook om die reden niet toereikend zal zijn.
18. Gelet op de hierboven weergegeven problematiek acht het hof het vaststellen van een zorgregeling zoals door de moeder onder 1 subsidiair verzocht, in strijd met het belang van [kind 1], zodat dit verzoek dient te worden afgewezen. In de huidige situatie dient de invulling van de wijze waarop er tussen de moeder en [kind 1] contact kan zijn te worden overgelaten aan de bevindingen van de gezinsvoogd.
19. Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen met inachtneming van hetgeen hiervoor omtrent de ontvankelijkheid van de moeder is overwogen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoeken als omschreven in het petitum van haar beroepschrift onder 1 voor wat betreft de uithuisplaatsing en 2;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 26 oktober 2010;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, A.H. Garos en J.G. Idsardi en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 juni 2011 in bijzijn van de griffier.