ECLI:NL:GHARN:2011:BR0290

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.998/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en de beoordeling van grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, appellant, had in eerste aanleg een verzoek tot wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn twee minderjarige kinderen ingediend. De rechtbank Zwolle-Lelystad had op 14 september 2010 bepaald dat de man € 580,-- per kind per maand moest betalen, wat de man betwistte. Hij stelde dat de overeengekomen bijdrage van € 150,-- voor beide kinderen, zoals vastgelegd in een convenant van 16 juli 2008, de juiste was en verzocht deze te handhaven.

Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de beëindiging van de affectieve relatie tussen partijen in 2007 en de erkenning van het kind door de man. De vrouw, geïntimeerde, had gesteld dat er sprake was van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat zij onder druk was gezet om in te stemmen met de hogere alimentatie. Het hof oordeelde echter dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er een duidelijke wanverhouding bestond tussen de overeengekomen bijdrage en wat een rechter zou hebben beslist.

Het hof concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat de overeenkomst niet voldeed aan de wettelijke maatstaven en dat er geen wijziging van omstandigheden was die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigde. De eerdere beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de vrouw tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij claims van grove miskenning en de noodzaak om wijzigingen in alimentatie goed te onderbouwen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 juni 2011
Zaaknummer 200.077.998
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M.H. Lebouille, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.T.N. Whiterod, kantoorhoudende te Utrecht.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 14 september 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, - voor zover voor dit hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw tot wijziging van het vonnis van 15 oktober 2008 van de Spaanse rechtbank van eerste aanleg nr. 2 van Calahorra (Spanje) toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1995], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 1998], met ingang van 19 november 2009 bepaald op € 580,-- per kind per maand en daarbij bepaald dat de aan de man opgelegde kinderbijdrage eerst van rechtswege wordt verhoogd op 1 januari 2011 met het dan ingaande wettelijke indexeringspercentage.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 30 november 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 14 september 2010 te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat hij met ingang van 19 november 2009 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 580,-- per kind per maand dient te voldoen en opnieuw beslissende de door de man te betalen bijdrage voor de twee kinderen van partijen op nihil te stellen en in ieder geval geen hogere bijdrage vast te stellen dan de door partijen in het convenant van 16 juli 2008 overeengekomen bijdrage, te weten € 150,-- voor de twee kinderen samen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 24 januari 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 13 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door mr. F.L.M. Broeders. Als tolk in de Spaanse taal was aanwezig mevrouw C.C. van Riel-Reussink. Door mr. Lebouille zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de in 2007 beëindigde affectieve relatie tussen partijen zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De man heeft [kind 1] erkend. De vrouw is alleen met het gezag over de minderjarigen belast. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw in Nederland. De man woont in Spanje.
2. Partijen zijn onder meer met betrekking tot de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] overeengekomen dat deze
€ 150,-- per maand voor beide kinderen bedraagt. De overeenkomst tussen partijen is bekrachtigd in het vonnis van 16 juli 2008 van de rechtbank te Calahorra (Spanje).
3. Bij haar inleidend verzoek heeft de vrouw onder meer verzocht te bepalen dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd en dat de man ten behoeve van de kinderen een bedrag van € 580,-- per kind per maand bij vooruitbetaling zal voldoen met ingang van de datum van indiening van het verzoek, althans vanaf de datum van de beschikking. De man heeft tegen dat verzoek geen verweer gevoerd.
4. De rechtbank heeft op het verzoek van de vrouw beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De man heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De rechtsgang in eerste aanleg
5. Voor zover de man zich op het standpunt heeft gesteld dat hem in eerste aanleg onvoldoende gelegenheid en tijd is geboden zich te voorzien van een advocaat om hem bij te staan in zijn verweer tegen de gevraagde alimentatie, heeft hij geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van
14 september 2010 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Het verzoek tot wijziging op grond van artikel 1:401 BW
6. Een verzoek tot wijziging van een overeenkomst betreffende levensonderhoud dient ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW te worden gegrond op de stelling dat deze overeenkomst nadien door wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen dan wel ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW te worden gegrond op de stelling dat deze overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
7. De vrouw heeft aan haar wijzigingsverzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Zij stelt dat zij zich onder druk gezet voelde, doordat het voorstel van de man erop neerkwam dat zij met de kinderen in Nederland mocht blijven indien zij instemde met zijn eisen. Voorts wijst zij erop dat bij het maken van de afspraken met betrekking tot de kinderalimentatie geen rekening is gehouden met de behoefte van [kind 1] en [kind 2] en met het feit dat de kinderen in Nederland zouden gaan wonen.
8. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Aan de grondslag waarop de vrouw haar inleidende verzoek heeft gebaseerd, is een zwaarder toetsingscriterium verbonden. Met de grove miskenning van de wettelijke maatstaven is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
9. De vrouw heeft geen berekening overgelegd waaruit de draagkracht van de man ten tijde van het sluiten van de overeenkomst blijkt. Derhalve kan niet worden beoordeeld of er sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter op dat moment zou hebben beslist en de tussen partijen overeengekomen onderhoudsbijdrage. Voorts heeft de vrouw ter zitting van het hof erkend dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was met de hoogte van de inkomsten van de man. Bovendien werd zij tijdens de onderhandelingen bijgestaan door een advocaat. Daar komt bij dat de man onbetwist heeft gesteld dat partijen deze onderhoudsbijdrage zijn overeengekomen, omdat de man de aflossing van de schulden van partijen op zich heeft genomen. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens is afgeweken van de wettelijke maatstaven, mocht van een dergelijke afwijking al sprake zijn. De vrouw heeft daarnaast weliswaar gesteld dat zij zich door de man onder druk gezet voelde, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Nu de man heeft betwist de vrouw onder druk gezet te hebben, is het hof van oordeel dat de vrouw haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen hetgeen partijen zijn overeengekomen en hetgeen een rechter zou hebben beslist. Voorts is niet gebleken dat zij onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens heeft ingestemd met een overeenkomst waarbij sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de overeengekomen bijdrage niet op die grond gewijzigd kan worden.
11. De vrouw heeft niet gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de overeenkomst is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Derhalve kan de overeenkomst ook op die grond niet worden gewijzigd. De door de vrouw gestelde grondslag dat de overeengekomen onderhoudsbijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, is geen grondslag waarop een tussen partijen overeengekomen bijdrage betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd. Op grond van artikel 1:401, vierde lid, BW kan immers slechts een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud op die grond worden gewijzigd. Het verzoek van de vrouw kan derhalve niet daarop worden gebaseerd.
12. Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat geen gronden zijn gebleken voor wijziging van het tussen partijen gesloten convenant. Het hof zal derhalve het inleidende verzoek van de vrouw alsnog afwijzen.
Slotsom
13. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw tot wijziging van het tussen partijen gesloten convenant van 16 juli 2008, zoals bekrachtigd bij de beslissing van
15 oktober 2008 van de rechtbank te Calahorra (Spanje), af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, B.J.J. Melssen en H. van Lokven-van der Meer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juni 2011 in bijzijn van de griffier.