Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003018-10
Uitspraak d.d.: 30 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 december 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een veroordeling van verdachte ter zake het hem onder primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.D Kloosterman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]:
- meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen beschoten en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp gestoken en/of gesneden in de buik-/borststreek (van die [slachtoffer 2]) en/of zij (van die [slachtoffer 1]), in elk geval in de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]:
- meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen beschoten en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp gestoken en/of gesneden in de buik-/borststreek (van die [slachtoffer 2]) en/of zij (van die [slachtoffer 1]), in elk geval in de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 03 juni 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het (meermalen) (gericht) schieten met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of het steken en/of snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een (klap)long) voor die [slachtoffer 2] en/of (een snij-/steekwond) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt verweten primair dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepoogd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk te doden, subsidiair dat hij met zijn mededader(s) heeft gepoogd aan voornoemde perso(o)n(en) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meer subsidiair dat hij openlijk in vereniging geweld tegen voornoemde perso(o)n(en) heeft gepleegd.
Feitelijke gang van zaken
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
In de vroege avond van 3 juni 2010 treffen verdachte en aangever [slachtoffer 1], ook bekend onder de (bij)naam [slachtoffer 1], elkaar op de parkeerplaats bij een supermarkt in [plaats]. Als verdachte zijn schoonvader aldaar heeft afgezet, parkeert [slachtoffer 1] zijn auto, waarin zich ook zijn broer [broer slachtoffer 1] en zijn neef [neef slachtoffer 1] bevinden, naast die van verdachte. Er worden tussen verdachte en [slachtoffer 1] enkele als uitdagend aan te merken woorden gewisseld, waarna verdachte wegrijdt. Verdachte belt hierop direct met zijn vriendin, [vriendin van verdachte], en vertelt haar over zijn ontmoeting met de haar bekende [slachtoffer 1]. Er is namelijk sprake van een slepend conflict tussen deze [slachtoffer 1] en zijn vrienden enerzijds en [medeverdachte], een vriend van verdachte, en zijn familie anderzijds. Een conflict waarbij (ernstige bedreigingen met) geweld van de zijde van deze [slachtoffer 1] niet (worden/) wordt geschuwd. Dit gesprek is voor [vriendin van verdachte] de aanleiding om naar het '[plein]' in [plaats] te gaan. Als zij hier arriveert, ziet zij [slachtoffer 1] vergezeld van een aantal Antilliaanse mannen. [slachtoffer 1] en zijn passagiers zijn namelijk inmiddels van de supermarkt naar het betreffende pleintje gereden, alwaar zich aangever [slachtoffer 2] en [naam] reeds bevinden. [vriendin van verdachte] besluit in gesprek te gaan met [slachtoffer 1]. Het onderwerp van het gesprek is voornoemd conflict. Op het moment dat dit gesprek plaatsvindt, komt verdachte met [medeverdachte] in een auto het pleintje oprijden. Verdachte heeft inmiddels [medeverdachte] opgehaald en hem verteld over het akkefietje met [slachtoffer 1] op de parkeerplaats. Op het moment dat de betreffende auto het pleintje nadert, worden er door verschillende mensen een stoel en stenen richting de auto van verdachte gegooid. Er lopen vervolgens diverse mensen van de groep behorend bij [slachtoffer 1] naar de kofferbak van een auto, waarbij in ieder geval één persoon een knuppel uit de auto pakt. Verdachte en [medeverdachte] stappen uit de auto, waarop [medeverdachte] onmiddellijk met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de richting van de groep behorend bij [slachtoffer 1] schiet. [slachtoffer 1] en zijn vrienden maken zich hierop direct uit de voeten, waarbij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [neef slachtoffer 1] richting de woning aan de [adres] rennen. Verdachte en [medeverdachte] rennen achter de groep van [slachtoffer 1] aan. In de buurt van voornoemde woning krijgt verdachte [slachtoffer 1] te pakken en steekt hem met een mes in zijn zij. Als [slachtoffer 2][naam][slachtoffer 1] te hulp schiet, steekt verdachte hem met het mes in de buurt van zijn buik-/borststreek. Hierna verlaten verdachte en [medeverdachte] het pleintje.
Opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte zowel aangever [slachtoffer 1] als aangever [slachtoffer 2] met een mes in de zij, respectievelijk de borst-/buikstreek heeft gestoken. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van voornoemde personen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Mede gelet op vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Het hof acht derhalve het verdachte onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 3 juni 2010 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken in de buik-/borststreek van die [slachtoffer 2] en in de zij van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman van verdachte namens verdachte een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces en bepleit dat verdachte dientengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken is het hof van oordeel dat op het moment dat verdachte met zijn auto het plein is komen oprijden en er een stoel en stenen in de richting van de auto zijn gegooid, er - in ieder geval - sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes auto. Nu daarnaast aannemelijk is geworden dat er - in ieder geval - één persoon bij het zien van verdachte en [medeverdachte] zich heeft bewapend met een knuppel, is er naar het oordeel van het hof - mede gelet op de reeds aanwezige gespannen verhouding tussen verdachte en [medeverdachte] enerzijds en de groep van [slachtoffer 1] anderzijds - onder deze omstandigheden eveneens sprake geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam. Verdachte mocht zich op dat moment derhalve verdedigen tegen deze ogenblikkelijke aanranding en dreiging hiervan.
Op het moment dat verdachte daadwerkelijk de aangevers met een mes heeft gestoken, was er echter niet langer sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van enig rechtsgoed, dan wel van een objectiveerbare zodanige dreiging hiervan, zodat verdedigingshandelingen niet meer geboden waren. De belagers van verdachte en zijn auto waren immers op dat moment naar aanleiding van de door medeverdachte [medeverdachte] geloste schoten met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) weggerend. De confrontatie met [slachtoffer 1] en zijn vrienden was hiermee reeds tot een einde gekomen en daarmee ook een eventuele noodweersituatie. Nu in de daaropvolgende confrontatie tussen verdachte en beide aangevers niet is gebleken van een ogenblikkelijke aanranding of dreiging hiervan van de zijde van de aangevers, vóórdat verdachte hen met een mes heeft gestoken, is het hof van oordeel dat de handelingen van verdachte niet zijn aan te merken als uit noodweer gepleegde verdedigingshandelingen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het gedane beroep op noodweersexces overweegt het hof het volgende.
Dat er bij verdachte ten tijde van het steekincident sprake is geweest van enige mate van gemoedsbeweging, acht het hof gelet op de omstandigheden van het geval aannemelijk. Het hof is echter van oordeel dat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, noch anderszins naar voren zijn gekomen, waardoor aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Om die reden verwerpt het hof eveneens het beroep op (extensief) noodweerexces.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof tevens aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu het ten laste gelegde door de verdachte is begaan in een situatie van psychische overmacht.
De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zijn cliënt heeft gehandeld vanuit de drang dat hij zichzelf, medeverdachte [medeverdachte] en zijn vriendin [vriendin van verdachte] moest beschermen tegen [slachtoffer 1] en zijn vrienden, een groep die in het bezit zou zijn van vuurwapens en niet zou schuwen deze te gebruiken.
Van niet strafbaarheid op grond van psychische overmacht is sprake wanneer iemand het feit begaat onder invloed van een van buiten komende drang van zodanige aard dat weerstand van de verdachte daartegen redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Hetgeen door de raadsman en de verdachte daaromtrent is aangevoerd houdt niet meer in dan dat verdachte uit schrik en angst voor deze [slachtoffer 1] en zijn groep heeft gehandeld. Het hof wil dat wel aannemen, maar is van oordeel dat daarmee nog geen sprake is van een zodanige pressie tot het begaan van de feiten dat verdachte daaraan geen weerstand had kunnen en moeten bieden.
Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve ook verworpen.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem in zoverre ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij het navolgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op twee slachtoffers door hen met een mes in de zij, respectievelijk de borst-/buikstreek te verwonden. Weliswaar hebben de slachtoffers aanvankelijk zelf provocerend gedrag vertoond naar verdachte en zijn medeverdachte, maar de gewelddadige en levensbedreigende reactie van de zijde van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van anderen. Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar is bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Bovendien valt uit de door de verdachte afgelegde verklaringen op te merken dat aan zijn handelwijze (mede) een motief van eigenrichting ten grondslag heeft gelegen, hetgeen in een rechtsstaat als de onze als onaanvaardbaar en buitengewoon onwenselijk moet worden aangemerkt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 11 februari 2011 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is er sprake van een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een vrijheidsbenemende straf ter afdoening in aanmerking komt.
Door de officier van justitie is wegens een veroordeling voor het verdachte onder primair ten laste gelegde vijf jaren gevangenisstraf geëist. Door de rechtbank is ter zake van dit bewezen verklaarde feit aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opgelegd. In hoger beroep is door de advocaat-generaal ter zake van het verdachte onder primair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren gevorderd.
Het hof is van oordeel dat aan verdachte een straf overeenkomstig het vonnis van de rechtbank dient te worden opgelegd. Reden hiervoor is - onder meer - gelegen in de omstandigheid dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam is gebleken dat de groep van aangever [slachtoffer 1] een belangrijke rol in de aanloop naar het steekincident heeft gespeeld. Er was sprake van een slepend conflict waarbij er voor verdachte en zijn medeverdachte een reële dreigende situatie voor geweld van de kant van de groep van aangevers is geweest. Deze deels voorwaardelijke straf dient bovendien als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen kleding. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave hiervan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
kleding van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. W.F. van Zant, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 30 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Zant voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.