ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8720

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.056.163/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en tegenspraak werkgever over leasetermijnen en bewijsvoering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem is behandeld, betreft het een loonvordering van [appellant] tegen haar werkgever, Polteq Test Engineering B.V. De zaak is ontstaan uit een geschil over de betaling van resterende leasetermijnen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 28 december 2010 Polteq toegelaten tot bewijslevering over de strekking van de leaseovereenkomst en de communicatie hierover met [appellant]. Polteq heeft echter geen getuigen kunnen voorbrengen en heeft slechts een schriftelijke verklaring van haar directeur overgelegd. Het hof oordeelt dat deze verklaring, zonder aanvullend bewijs, onvoldoende is om de stelling van Polteq te onderbouwen dat [appellant] gebonden is aan de voorwaarden van de leaseovereenkomst. Hierdoor is de vordering van Polteq tot betaling van de resterende leasetermijnen niet toewijsbaar.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat Polteq het loon van [appellant] over februari 2009 niet heeft uitbetaald, maar dat deze inhouding niet gerechtvaardigd is, aangezien Polteq geen vordering op [appellant] heeft uit hoofde van de leasetermijnen. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot terugbetaling van het onterecht ingehouden loon toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter van 29 oktober 2009 vernietigd en opnieuw rechtsprekend, Polteq veroordeeld tot betaling van € 1.113,97 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. Tevens is Polteq veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is uitgesproken op 21 juni 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 juni 2011
Zaaknummer 200.056.163/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W.M. Veldjesgraaf, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Polteq Test Engineering B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Polteq,
advocaat: mr. P. Boomsma, kantoorhoudende te Amersfoort.
De inhoud van het door het hof op 28 december 2010 in deze zaak gewezen tussenarrest wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge eerdergemeld tussenarrest (in de aanhef en in de koptekst waarvan abusievelijk het jaartal 2011 in plaats van 2010 is vermeld) is Polteq tot bewijs-levering toegelaten.
Polteq heeft daarop een schriftelijke verklaring van haar directeur, de heer [naam directeur] (hierna: [de directeur]), in het geding gebracht.
[appellant] heeft vervolgens een akte genomen, waarbij zij een eigen verklaring als productie heeft bijgevoegd.
Tot slot hebben partijen de stukken andermaal aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In zijn tussenarrest van 28 december 2010 heeft het hof Polteq toegelaten te bewijzen dat voorafgaande aan het ondertekenen van de gebruiksovereenkomst [appellant] op niet mis te verstane wijze is meegedeeld dat zij bij beëindiging op eigen verzoek van de arbeidsovereenkomst de dan nog resterende leasetermijnen tot einde van de looptijd van het leasecontract aan Polteq verschuldigd zou zijn.
2. Polteq heeft geen getuigen voorgebracht, doch heeft ter voldoening aan de haar gegeven bewijsopdracht een door [de directeur] ondertekende getuigenverklaring overgelegd.
2.1 Zou deze [de directeur] als getuige zijn gehoord, dan had zijn verklaring moeten worden aangemerkt als die van een partijgetuige. [de directeur] is immers directeur van Polteq.
Het hof tekent hierbij aan dat uit art. 164 lid 2 Rv volgt dat hetgeen door een partijgetuige, op wie de bewijslast rust, is verklaard, geen bewijs te zijnen voordele kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij die partijverklaring (voldoende) geloofwaardig maken.
2.2 [de directeur] heeft allereerst verklaard dat hij zich herinnert dat hij de strekking van de leaseovereenkomst met [appellant] heeft besproken. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij altijd de strekking van de leaseovereenkomst aan de medewerker uitlegt, welke uitleg - kort weergegeven; hof - inhoudt dat een leasecontract bij Polteq altijd op basis van een looptijd van 4 jaar wordt aangegaan, dat de kosten bij voortijdige beëindiging van het leasecontract volledig voor rekening van de medewerker komen, tenzij het initiatief van de beëindiging bij Polteq ligt en dat de medewerker een aantal mogelijkheden heeft om kosten te voorkomen.
De getuige verklaart voorts dat de toelichting bij het standaardproces behoort dat hij altijd doorloopt. Hij besluit zijn verklaring aldus dat, hoewel hij de exacte bewoordingen in zijn gesprek met [appellant] niet meer letterlijk kan reproduceren, hij ervan overtuigd is dat hij haar bovenstaande toelichting op dat moment heeft gegeven en dat zij dit goed heeft begrepen.
3. Deze verklaring van [de directeur], die geheel op zichzelf staat en niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij, als vertegenwoordiger van Polteq, ter gelegenheid van het pleidooi als antwoord op vragen van het hof heeft verklaard. Overige aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij diens schriftelijke verklaring voldoende geloofwaardig maken, zijn niet voorhanden.
3.1 Het hof is van oordeel dat er geen reden is om aan een schriftelijke verklaring van een getuige die, ware hij gehoord als partijgetuige zou moeten worden aangemerkt, meer bewijskracht toe te kennen dan aan de beëdigde getuigenverklaring zelf. Mede gelet op de betwisting door [appellant] van de juistheid van de verklaring van [de directeur] moet dan ook worden geoordeeld dat Polteq niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
4. Hieruit volgt dat Polteq niet heeft aangetoond dat [appellant] gebonden is aan het bepaalde in art. 7.1 van de gebruiksovereenkomst. Bijgevolg ontbeert de vordering van Polteq tot betaling door [appellant] van de resterende leasetermijnen een deugdelijke grondslag.
4.1 Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar. Polteq kan daarom evenmin aan-spraak maken op de buitengerechtelijke kosten.
5. De vordering van Polteq uit hoofde van vervangende schadevergoeding ter zake het niet ingeleverde DVD-systeem, is door [appellant] onvoldoende weersproken. Het mag zo zijn dat, zoals [appellant] heeft gesteld, dit DVD-systeem bij aanvang van het leasecontract onderdeel uitmaakte van een pakket, waarvoor zij slechts € 1,-- heeft betaald, dat neemt niet weg dat Polteq voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat met een DVD-systeem als hier aan de orde, indien apart gekocht, een bedrag van € 400,-- is gemoeid.
5.1 Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] het DVD-systeem inmiddels heeft ingeleverd, is de vordering van Polteq op dit punt derhalve toewijsbaar.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat Polteq het loon van [appellant] over de maand februari 2009 niet heeft uitbetaald. Polteq heeft die inhouding gepleegd ter verrekening van haar vordering op [appellant].
6.1 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat Polteq geen vordering uit hoofde van resterende leasetermijnen op [appellant] heeft. Voor verrekening tot een hoger bedrag dan de hiervoor genoemde € 400,-- is dan ook geen plaats, wat daarvan overigens zij.
6.2 Aan [appellant] komt derhalve nog toe een bedrag van € 1.113,97 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 6:625 BW, door het hof te maximeren op 15%, en met wettelijke rente.
6.3 Voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is geen plaats. [appellant] heeft immers noch aannemelijk gemaakt dat in dit geval voor het maken van buitengerechtelijke verrichtingen een redelijke grond bestaat, noch dat de hoogte van gevorderde de kosten redelijk is.
7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de grieven grotendeels slagen.
Slotsom
8. Het vonnis van de kantonrechter van 29 oktober 2009 waarvan beroep kan niet onverkort in stand blijven. Ter voorkoming van executieperikelen zal het hof dat vonnis geheel vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Polteq toewijzen tot een bedrag van € 400,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2009 (de datum waarop deze vordering is ingesteld), terwijl de vordering van [appellant] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.513,97. Het hof zal deze bedragen verrekenen en per saldo aan [appellant] toewijzen € 1.113,97, te vermeerderen met de tot 15% gematigde wettelijke verhoging en met wettelijke rente.
8.1 De vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen zij ten onrechte ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, is eveneens toewijsbaar, vermeerderd met wettelijke rente, zoals hierna te vermelden.
8.2 Polteq zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van zowel het geding in eerste aanleg (conform het kantonrechters-liquidatietarief berekend op 2 procespunten ter zake van de vordering in conventie à € 250,-- per punt en op 2 procespunten ter zake van de vordering in reconventie à € 150,-- per punt) als van dat in hoger beroep (3 procespunten, tarief I, plus nasalaris).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 29 oktober 2009 waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Polteq om aan [appellant] te voldoen € 1.113,97 netto, te vermeerderen met 15% wettelijke verhoging ex art. 6:625 BW, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Polteq voorts om aan [appellant] te voldoen al hetgeen laatstgenoemde ter uitvoering van het vonnis van 29 oktober 2009 inmiddels aan Polteq heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2009 tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Polteq in de kosten van het geding en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
-in eerste aanleg op nihil aan verschotten en op € 800,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
-in hoger beroep op € 364,02 aan verschotten, op € 1.896,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 131,-- ter zake van nasalaris van de advocaat, dit nasalaris nog te verhogen met € 68,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen partijen meer of anders hebben gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, J.H. Kuiper en W.J. Overtoom, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 juni 2011 in bijzijn van de griffier.