ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8677

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002821-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van voorwaardelijke werkstraf en geldboete voor opzettelijk bezit van XTC-pillen en amfetamine op dance-evenement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen en amfetamine op een dance-evenement op 12 juni 2010. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn vaste baan en relatie, en zijn oprechte spijt over zijn handelen. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun was, gezien de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking was gekomen. In plaats daarvan werd een voorwaardelijke werkstraf van veertig uren opgelegd, samen met een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof benadrukte dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2011, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging door de raadsman van de verdachte, mr. J. Boksem. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde werd gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002821-10
Uitspraak d.d.: 21 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van honderdenveertig uren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 16,5 eenheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB en/of ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2010 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad, 16,5 eenheden van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 1 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 12 juni 2010 op dance-evenement [evenement] in [plaats] schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet door XTC-pillen (MDMA) en amfetamine in zijn bezit te hebben. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 april 2011 waaruit - ten voordele van verdachte - blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is terzake strafbare feiten.
Bij de strafoplegging houdt het hof eveneens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof door de verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft aangegeven dat hij een vaste baan en een vaste relatie heeft en dat hij sinds het plegen van onderhavig feit niet meer in aanraking wenst te komen met verdovende middelen.
Het hof merkt op dat verdachte ter terechtzitting van het hof oprecht de indruk heeft gewekt spijt te hebben van zijn handelen en dat hij zich de strafwaardigheid van zijn handelen realiseert.
Bij de strafoplegging slaat het hof voorts acht op de door het hof gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting die ter zake van het aanwezig hebben van 11-30 XTC pillen dan wel andere verboden pillen, een gevangenisstraf voor de duur van twee weken indiceren.
Het hof acht - in tegenstelling tot de politierechter en met advocaat-generaal en raadsman - oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en onderhavig feit tegen die achtergrond is te beschouwen als een incident, aanleiding om te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van veertig uren alsmede een geldboete van
€ 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof,
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 21 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Anjewierden en mr. Wiarda zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.